-
1 richten
1 [in een rechte lijn brengen] aligner2 [in een richting laten gaan] diriger3 [sturen] adresser♦voorbeelden:2 iemands gangen richten • diriger qn.gericht zijn op iets • viser à qc.een brief, aan mij gericht • une lettre qui m'est adressée1 [in bepaalde richting brengen] placer2 [m.b.t. vuurwapens] viser♦voorbeelden:(iets) horizontaal richten • mettre (qc.) à l'horizontale2 een geweer op iemand richten • braquer un fusil sur qn.scherp richten • viser bienop iemand, iets richten • viser qn., qc.III 〈wederkerend werkwoord; zich richten〉1 [zich wenden tot] s'adresser (à qn.)3 [zich concentreren op] se concentrer (sur)♦voorbeelden: -
2 aaneensluiten
I 〈wederkerend werkwoord; zich aaneensluiten〉1 [verbond sluiten] s'unir1 [strak tegen elkaar aan komen] être bien joints1 [strak tegen elkaar aanleggen] ajuster -
3 aansluiten
1 [verbinden] relier (à)♦voorbeelden:verkeerd aangesloten zijn • ne pas avoir obtenu le bon numérou bent verkeerd aangesloten • vous vous trompez de numéro1 [passen] correspondre♦voorbeelden:deze treinen sluiten op elkaar aan • il y a une correspondance entre ces trains¶ wilt u daar aansluiten? • voulez-vous prendre votre place dans la queue?III 〈wederkerend werkwoord; zich aansluiten〉1 [zich voegen in, bij] se joindre (à)2 [partij, standpunt kiezen] adhérer (à)♦voorbeelden: -
4 aantrekken
1 [naar zich toetrekken; bekoren] attirer2 [vaster doen sluiten] serrer4 [m.b.t. kleren] mettre♦voorbeelden:zich aangetrokken voelen door, tot iemand of iets • être attiré par qn. ou qc.→ link=buikriem buikriemeen knoop aantrekken • serrer un noeudII 〈wederkerend werkwoord; zich aantrekken〉1 [grote aandacht schenken aan] se soucier de♦voorbeelden:zich verwijten aantrekken • prendre des reproches au sérieuxzich niets aantrekken van • se moquer de1 [in een richting gaan] se diriger (vers)2 [bijtrekken] revenir à la normale♦voorbeelden:de prijzen trekken aan • les prix se stabilisent -
5 afgeven
1 [kleurstof loslaten] déteindre (sur)2 [+ op][bekritiseren] critiquer (qn., qc.)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [overhandigen] remettre2 [als bevoegde uitreiken] délivrer♦voorbeelden:een brief afgeven • remettre une lettreIII 〈wederkerend werkwoord; zich afgeven〉 -
6 afrukken
1 [met een ruk lostrekken] arracher♦voorbeelden:1 [zich verwijderen] se retirer♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich afrukken〉1 [zich aftrekken] se branler -
7 baden
1 [een bad nemen] prendre un bain2 [+ in][m.b.t. lichaamsvocht] baigner (dans)3 [+ in][geheel gehuld zijn in] baigner (dans)4 [+ in][een overvloed bezitten van] nager (dans)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een bad geven] baignerIII 〈wederkerend werkwoord; zich baden〉1 [zich koesteren] nager (dans)♦voorbeelden: -
8 bekeren
bekeren11 disputer une coupe, un match de coupe————————bekeren21 [tot een (andere) godsdienst, andere inzichten brengen] convertir (à)II 〈wederkerend werkwoord; zich bekeren〉1 [tot een (andere) godsdienst, andere inzichten komen] se convertir (à) -
9 beteren
beteren1 [beter worden] aller mieux♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich beteren〉1 [zich beter gaan gedragen] s'améliorer -
10 bewegen
1 [algemeen] bouger2 [m.b.t. werktuigen] actionner3 [ontroeren] émouvoir4 [overhalen, aanzetten] pousser (à)♦voorbeelden:1 kun je je arm bewegen? • peux-tu bouger le bras?geen blad bewoog • il n'y avait pas un soufflede foto is bewogen • la photo est flouekijk, het beweegt • regarde, ça bouge→ link=hemel hemelII 〈wederkerend werkwoord; zich bewegen〉1 [in beweging zijn, komen] bouger2 [omgang hebben met] fréquenter♦voorbeelden:hij heeft zich veel in die kringen bewogen • il a beaucoup fréquenté ces milieux -
11 binden
3 [boekwezen] relier♦voorbeelden:hij weet zijn personeel aan zich te binden • il sait s'attacher son personnelII 〈wederkerend werkwoord; zich binden〉1 [dik worden] épaissir2 [figuurlijk][een band smeden] créer un lien -
12 buigen
1 [doen krommen] plier♦voorbeelden:iemands wil buigen • fléchir la volonté de qn.1 [een buiging maken] s'incliner♦voorbeelden:1 voor iemand buigen • s'incliner devant qn.voor iemands wil buigen • se plier aux volontés de qn.de weg buigt hier naar links • ici le chemin tourne à gaucheIII 〈wederkerend werkwoord; zich buigen〉1 [een gebogen houding aannemen] se pencher♦voorbeelden: -
13 drukken
1 [duwen] appuyer (sur)2 [als iets zwaars liggen op] peser (sur)3 [kakken] faire caca♦voorbeelden:1 tegen iets drukken • (s')appuyer contre qc.II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [iets in een toestand, ergens brengen] presser3 [een last zijn voor] opprimer4 [drukwezen] imprimer5 [d.m.v. een stempel aanbrengen] apposer6 [knellen] serrer♦voorbeelden:1 iemand de hand drukken • serrer la main à qn.〈 sport en spel〉 iemand van de baan drukken • tasser qn.een motie erdoor drukken • réussir à faire passer une motioniemand geld in de hand drukken • glisser de l'argent dans la main de qn.een kurk op een fles drukken • boucher une bouteillede lippen op elkaar drukken • serrer les lèvresiemand een kus op de lippen drukken • déposer un baiser sur les lèvres de qn.zware onkosten drukten ons • nous étions écrasés sous les chargesIII 〈wederkerend werkwoord; zich drukken〉1 [zich aan iets onttrekken] tirer au flanc -
14 haasten
I 〈wederkerend werkwoord; zich haasten〉1 [zich spoeden] se hâter (de faire qc.)⇒ se dépêcher2 [snel lopen] presser le pas♦voorbeelden:zich niet haasten • prendre son tempszij haastte zich met haar werk • elle se dépêchait de faire son travail♦voorbeelden: -
15 hechten
2 [+ aan][vastmaken] attacher (à)3 [+ aan][toekennen] accorder (à)♦voorbeelden:3 een bepaalde betekenis aan iets hechten • attacher un certain sens à qc.waarde aan iets hechten • accorder de la valeur à qc.1 [vast blijven zitten] tenir2 [+ aan][waarde toekennen aan] tenir (à)♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich hechten〉1 [+ aan] s'attacher (à)♦voorbeelden: -
16 herstellen
1 [repareren; corrigeren] réparer2 [m.b.t. wat verstoord is] rétablir3 [weer in vorige toestand brengen] remettre (en état)♦voorbeelden:een jas herstellen • raccommoder un manteaude vrede herstellen • restaurer la paix3 iemand in zijn ambt herstellen • réinstaller qn. dans ses fonctionsalles werd in de oude staat hersteld • tout fut remis dans le même état qu'auparavant¶ de Heer Blaak, herstel: Braak • monsieur Blaak, pardon: Braak1 [weer gezond worden] se remettre♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich herstellen〉1 [m.b.t. zaken] se rétablir2 [m.b.t. personen] se ressaisir♦voorbeelden: -
17 houden
1 [algemeen] garder2 [vasthouden; niet laten vallen] tenir3 [geven] donner4 [tot stand brengen] faire5 [beheren] exploiter6 [+ voor][achten] prendre (pour)♦voorbeelden:de blik op iets gericht houden • fixer qc.zijn kleur houden • garder sa couleurzijn waarde houden • garder sa valeurdie melk kun je niet zo lang goed houden • ce lait ne se conserve pas longtempsje mag het houden • tu peux le garderlaten we het daar maar op houden, daarbij houden • restons-en làiemand eronder houden • tenir la bride haute à qn.het bij frisdrank houden • s'en tenir aux boissons non alcooliséeswe houden het op de 15e • d'accord pour le 15!iets voor zichzelf houden • garder qc. pour soi〈 figuurlijk〉 iets vóór zich houden • garder qc. pour soiiets erop na houden • avoir qc.(personen of zaken) niet (goed) uit elkaar kunnen houden • confondre (des gens ou des choses)twee zaken uit elkaar houden • faire la différence entre deux choses→ link=bruiloft bruiloft2 houd de dief! • au voleur!kun je mij wel houden? • tu me tiens?iemand bij de hand houden • tenir qn. par la mainmen houdt hem voor een expert • on le tient pour un expertik houd het voor bewezen • je considère cela comme un fait acquis1 [+ van][liefhebben] aimer2 [niet loslaten] tenir (bien)3 [het niet begeven] être solide♦voorbeelden:wij houden van elkaar • nous nous aimonsniet van dansen houden • ne pas aimer danserIII 〈wederkerend werkwoord; zich houden〉1 [+ aan][niet afwijken van] s'en tenir (à)3 [schijn aannemen] faire semblant d'être♦voorbeelden:hij kon zich niet langer goed houden • 〈 verdriet〉 il ne pouvait s'empêcher de pleurer; 〈 plezier〉 il ne pouvait s'empêcher de rirehoud je goed, taai! • tiens bon! -
18 indringen
1 [binnendringen] entrer (dans)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [indrijven] pousser (dans)♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich indringen〉1 [zich opdringen] s'imposer (à)♦voorbeelden:1 zich bij iemand indringen • s'imposer auprès de qn. -
19 inlaten
1 [binnenlaten] faire entrer2 [verzinken] noyer (un clou etc.)II 〈wederkerend werkwoord; zich inlaten〉♦voorbeelden:zich met een gevaarlijke zaak inlaten • s'aventurer dans une affaire dangereuse -
20 inlopen
1 [lopend, varend ingaan] entrer♦voorbeelden:1 bij iemand inlopen • passer voir qn.¶ er iemand laten inlopen • attraper qn.II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:nieuwe schoenen inlopen • porter des chaussures neuves plusieurs jours pour s'y habitueru moet die schoenen eerst inlopen • les chaussures doivent se faire à votre piedIII 〈wederkerend werkwoord; zich inlopen〉1 [sport en spel] s'échauffer
Перевод: со всех языков на французский
с французского на все языки- С французского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский