-
101 genehmigen
-
102 gießen
-
103 giften
giften〈 informeel〉1 zich giftig uitlaten, zijn gal spuwen♦voorbeelden:1 gegen jemanden giften • zich giftig uitlaten tegenover iemand, tegen iemand (staan) tierenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ergeren, kwaad maken -
104 graben
grabenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Hände in die Taschen graben • zijn handen diep in zijn zakken stekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 wer andern eine Grube gräbt, fällt selbst hinein • wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in -
105 grauen
grauen♦voorbeelden:beim ersten Grauen des Tages • bij het eerste ochtendgloren1 gruwen, huiveren, ijzen♦voorbeelden:1 ich graue mich vor einer Sache • ik huiver van, voor iets, ik griezel van iets♦voorbeelden:mir, 〈 soms〉mich graut (es) vor einer Sache, jemandem • ik huiver van, voor iets, van iemand, ik griezel van iets, iemand -
106 graulen
-
107 gründen
gründen1 gebaseerd zijn, berusten, steunen♦voorbeelden:1 auf, in einer Sache gründen • op iets gebaseerd zijn, berustenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stichten, oprichten ⇒ in het leven roepen, vestigen♦voorbeelden:ein Unternehmen gründen • een zaak, onderneming oprichten, vestigen1 berusten, steunen, gebaseerd zijn♦voorbeelden: -
108 halten
halten1 stoppen, stilstaan♦voorbeelden:auf einen Hasen halten • op een haas aanleggenauf sich halten • zichzelf respecterenzu jemandem halten • achter iemand staanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:Frieden halten • de vrede bewareneine Zeitung halten • op een krant geabonneerd zijnwas halten Sie davon? • hoe denkt u daarover?etwas für falsch halten • iets onjuist achtennicht viel von jemandem halten • geen hoge dunk van iemand hebbenwofür halten Sie mich? • wat denkt u wel van mij?er hält es mit den Mädchen • hij is gek op meisjes♦voorbeelden:1 sich aufrecht halten • rechtop lopen, zitten -
109 heizen
-
110 herausfinden
herausfinden1 de weg, uitgang vinden2 〈 figuurlijk〉een uitweg, oplossing vinden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 de weg, uitgang vinden -
111 hersetzen
-
112 herstellen
herstellen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vervaardigen ⇒ produceren, fabriceren♦voorbeelden:maschinell herstellen • machinaal vervaardigen -
113 herumdrehen
-
114 herumziehen
herumziehen2 rondtrekken, -reizen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 er omheen trekken, doen♦voorbeelden: -
115 herunterstürzen
-
116 hetzen
-
117 hinausziehen
hinausziehen1 naar buiten trekken, gaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 eruit, naar buiten trekken -
118 hinhauen
hinhauen♦voorbeelden:4 das haut hin! • dat zet zoden aan de dijk!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 gaan liggen ⇒ gaan maffen, pitten -
119 hinneigen
hinneigenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
120 hinziehen
hinziehen1 trekken naar ⇒ erheen trekken, er gaan wonen2 voorttrekken, -gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
wederkerend+werkwoord
Страницы