-
1 tôt
tôt [too]〈 bijwoord〉2 spoedig ⇒ snel, gauw♦voorbeelden:un peu plus tôt, un peu plus tard, un jour plus tôt, un jour plus tard • vroeg of laat, vandaag of morgenle plus tôt sera le mieux • hoe eerder hoe beterne … pas plus tôt … que … • niet zodra … of …, nauwelijks … of …au plus tôt en 1908 • op z'n vroegst in 1908ce n'est pas trop tôt! • het werd tijd!, eindelijk!le plus tôt possible, au plus tôt • zo snel, vroeg mogelijkpas de si tôt • voorlopig nietadv1) vroeg2) spoedig -
2 avance
avance [aavãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 une heure d'avance • een uur voorsprong, te vroegla belle avance! • wat schiet ik(, jij, hij enz.) daarmee op!prendre de l'avance • vooruitlopenà l'avance • van tevoren, vooraf, vooruitd' avance • van tevorenmerci d' avance • bij voorbaat dankêtre en avance • te vroeg zijnêtre en avance sur l'horaire • voor zijn op het tijdschemaêtre en avance d' une heure • een uur te vroeg zijnpar avance • van tevoren1. f1) voorschot2) voorsprong2. avancesf plavances, toenaderingspogingen -
3 avancé
avance [aavãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 une heure d'avance • een uur voorsprong, te vroegla belle avance! • wat schiet ik(, jij, hij enz.) daarmee op!prendre de l'avance • vooruitlopenà l'avance • van tevoren, vooraf, vooruitd' avance • van tevorenmerci d' avance • bij voorbaat dankêtre en avance • te vroeg zijnêtre en avance sur l'horaire • voor zijn op het tijdschemaêtre en avance d' une heure • een uur te vroeg zijnpar avance • van tevorenadj2) hoogontwikkeld, geavanceerd4) licht bedorven, overrijp5) vroegrijp -
4 heure
heure [ur]〈v.〉1 uur♦voorbeelden:une heure d'horloge • een vol uursemaine de 40 heures (de travail) • 40-urige werkweekl'heure exacte • de juiste tijd〈 kindertaal〉 mon quatre heures • mijn eten, mijn hapje om 16 uurquelle heure est-il? • hoe laat is het?heures supplémentaires • overurenil est une heure et demie • het is half tweeavancer, retarder l'heure • de klok voor, achter zettenn'avoir pas une heure à soi • geen moment voor zichzelf hebbenn'avoir pas d'heure • zich niet aan de klok houdendemander l'heure • vragen hoe laat het iscent kilomètres à l'heure • honderd kilometer per uur2 heure d'affluence, de pointe • spits(uur), piekuurheure d'été, d'hiver • zomer-, wintertijdavoir eu son heure de gloire • z'n (korte) glanstijd gehad hebbenl'heure H • het uur Uheures creuses • stille uren, tussenuren, dalurenc'est l'heure • het is tijdprendre heure avec qn. • een bepaalde tijd afsprekenson heure a sonné • zijn laatste uur heeft geslagenarriver à l'heure • op tijd komence livre est venu à son heure • dat boek is op een gunstig moment gekomenà ses heures • als het hem uitkomtà l'heure qu'il est • nu, op dit momentà l'heure actuelle • nu, tegenwoordigà l'heure de • in de tijd van; op de manier van, onder de invloed vanà l'heure où • op het moment dattout à l'heure • straks, zoëvend' une heure à l'autre • ieder moment, zeer binnenkortde bonne heure • vroeg, vroegtijdigd'heure en heure • van uur tot uur, voortdurendpour l'heure • voor, op het ogenbliksur l'heure • onmiddellijkf1) uur2) tijd -
5 matin
matin [maatẽ]〈m.〉♦voorbeelden:ce matin • vanmorgenle petit matin • het krieken van de dagêtre du matin • matineus zijnau (petit) matin • in de vroege ochtendde bon, grand matin • in alle vroegtedu matin au soir • de hele dag, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat; 〈 figuurlijk〉 zonder ophoudenle matin • 's morgens, 's ochtendsm -
6 prématuré
prématuré [preemaatuuree]1 voortijdig ⇒ voorbarig, ontijdig♦voorbeelden:1 un (enfant) prématuré • te vroeg geboren kind, couveusekindadjvoorbarig, te vroeg -
7 de bonne heure
-
8 âge
âge [aazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:d'un certain âge • niet zo jong meerâge ingrat • puberteitâge moyen • middelbare leeftijdpremier âge • kindertijdquatrième âge • hoge ouderdomquel âge a-t-elle? • hoe oud is zij?âge scolaire • leerplichtige leeftijdâge tendre • kinder- en jeugdjarentroisième âge • ouden van dagen, gepensioneerden, 65-plussersil fait plus jeune que son âge, il ne paraît pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij isavoir passé l'âge de • te oud zijn omil porte son âge • je kunt zien dat hij oud wordtporter bien son âge • er jong uitzien voor zijn leeftijdprendre de l'âge • ouder wordenvieux avant l'âge • vroeg oudêtre d' âge à, en âge de • oud genoeg zijn omenfant en bas âge • jong kindentre deux âges • van middelbare leeftijd2 homme d' âge • oude, bejaarde manâge de pierre • stenen tijdperkd'âge en âge • van geslacht op geslacht, alle eeuwen doorm1) leeftijd2) tijdperk, eeuw -
9 âgé
âge [aazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:d'un certain âge • niet zo jong meerâge ingrat • puberteitâge moyen • middelbare leeftijdpremier âge • kindertijdquatrième âge • hoge ouderdomquel âge a-t-elle? • hoe oud is zij?âge scolaire • leerplichtige leeftijdâge tendre • kinder- en jeugdjarentroisième âge • ouden van dagen, gepensioneerden, 65-plussersil fait plus jeune que son âge, il ne paraît pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij isavoir passé l'âge de • te oud zijn omil porte son âge • je kunt zien dat hij oud wordtporter bien son âge • er jong uitzien voor zijn leeftijdprendre de l'âge • ouder wordenvieux avant l'âge • vroeg oudêtre d' âge à, en âge de • oud genoeg zijn omenfant en bas âge • jong kindentre deux âges • van middelbare leeftijd2 homme d' âge • oude, bejaarde manâge de pierre • stenen tijdperkd'âge en âge • van geslacht op geslacht, alle eeuwen dooradjoud, bejaard -
10 aube
-
11 de
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodprép1) van, uit, vanuit2) tijdens, gedurende3) vanwege, om, voor, door [oorzaak]4) met, van [middel]5) op, uit, volgens [wijze]6) van, met [maat]7) tot [bezit] -
12 dé
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodm1) dobbelsteen -
13 depuis
depuis [dəpŵie]〈voorzetsel; ook bijwoord〉♦voorbeelden:depuis lors • sindsdiendepuis peu • sinds korte tijddepuis qu' il est parti • sinds hij vertrokken isdepuis, nous sommes heureux • sindsdien zijn we gelukkigdepuis le général jusqu'au sous-lieutenant • vanaf de generaal tot en met de tweede luitenant1. adv, prép1) sinds, al2) van(af)2. depuis queconj -
14 emballer
emballer [ãbaalee]2 〈vulgair; iemand〉de nor, de bak indraaien ⇒ in de lik zetten, opbergen3 te veel toeren laten maken ⇒ over zijn toeren jagen, boven zijn toeren laten draaien♦voorbeelden:ça ne nous emballe pas • we zijn er niet kapot van♦voorbeelden:1. v1) verpakken, inpakken2. s'emballerv1) op hol slaan -
15 grand
grand1 [grã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 groot ⇒ lang, ruim4 belangrijk ⇒ voornaam, groot6 edel♦voorbeelden:une grande heure • ruim een uurhomme grand • lange manil n'y a pas grand monde • er zijn weinig mensense faire grand • groot wordenà grands frais • tegen hoge kostenen grande pompe • met grote staatsiele grand • het groteun grand • volwassene; oudere leerlinggrands amis • dikke vriendengrand blessé • zwaar gewondegrand buveur • stevige drinkergrand froid • strenge kougrand jour • klaarlichte daggrand teint • kleurechtà grands coups • hevigau grand air • in de open luchtproduire au grand jour • aan het licht brengen, publicerenau grand jamais • nooit of te nimmerla Grande Guerre • de Eerste Wereldoorloggrand homme • beroemd, groot manle grand monde • de hogere standenaller grand train • snel gaanun grand • hooggeplaatst persoongrand prix • eerste prijs6 grandes actions • goede, edele dadende grand coeur • edelmoedig————————grand2 [grã]〈 bijwoord〉1 groot♦voorbeelden:voir grand • grootse plannen hebbenen grand • op grote schaal, grootscheeps1. adj1) groot2) lang, ruim3) hoog4) volwassen5) heftig, intensief6) belangrijk, voornaam7) groot-, opper-8) edel2. adv -
16 hâtif
-
17 malin
malin [maalẽ],maligne [maalienj]1 slim ⇒ goochem, handig♦voorbeelden:1 un sourire malin • een slim, sluw lachjeil est plus malin que ça! • hij weet wel beter!faire le malin • de bink uithangenun malin • slimmerd, goocheme jongenbien malin qui le trompera! • wie hem beet wil nemen moet vroeg opstaan!→ singe¶ ce n'est pas plus malin que ça! • zó ingewikkeld is 't nu ook weer niet!le Malin • de duivel= maligne; adj1) slim, handig2) ondeugend3) kwaadaardig -
18 primitif
primitif [priemietief]♦voorbeelden:l'Eglise primitive • de vroeg-christelijke Kerkles temps primitifs • de stamtijdenle texte primitif d'une loi • de grondtekst van een wet= primitive; adj1) oorspronkelijk, oer-2) primitief, onontwikkeld -
19 saut
saut [soo]〈m.〉1 sprong2 val♦voorbeelden:saut périlleux • salto (mortale)triple saut • hink-stap-sprongfaire le saut • de sprong wagensaut à la corde • (het) touwtjespringensaut à l'élastique • bungeejumping, (het) elastiekspringensaut à la perche • (het) polsstokspringenau saut du lit • bij het opstaan, 's morgens vroegfaire un saut de carpe • een karpersprong makenle saut en hauteur • (het) hoogspringenle saut en longueur • het verspringensaut en parachute • (het) parachutespringensaut en chute libre • vrije valm1) sprong2) val3) waterval4) (het) dekken, bespringen -
20 soleil
soleil [sollej]〈m.〉♦voorbeelden:soleil de plomb • felle zon, verzengende hitteau soleil couchant • tegen zonsondergangau soleil levant • bij het aanbreken van de dagen plein soleil • in de volle zonêtre le (rayon de) soleil de qn. • (voor) iemand een zonnestraal zijnil fait (du) soleil • het is zonnig, de zon schijntse lever avec le soleil • vroeg uit de veren zijn→ plissém1) zon2) zonlicht3) zonnebloem
См. также в других словарях:
vroeg — fruku … Woordenlijst Sranan
vroeg in de avond — mofoneti … Woordenlijst Sranan
Früh — 1. Allzu früh kommt auch unrecht. – Sailer, 114. 2. Beter to froh as to lât. (Ostfries.) – Bueren, 57; Frommann, II, 390, 70; für Attendorn: Eichwald, 567; Firmenich, I, 356, 6; für Steiermark: Firmenich, II, 768, 111; hochdeutsch bei Kirchhofer … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wein — 1. Abgelegener Wein macht ungelegene Köpfe. 2. Allezeit Wein oder Wasser trinken ist nicht lustig. – Froschm., BVI. 3. Allkant Wein ist mein Latein, wirfft den Bawren vber die Zäun vnd stosst die Burger an die Schienbein. – Fischart, Gesch., in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Aufstehen — 1. Aufstehen früh hat Müh . 2. Beim Aufstehen von der Tafel erkennt man das Fest. 3. De upsteit, de sîn Ste(de) vergeit. (Oldenburg.) 4. De upsteit, verläst sien Stede. (Ostfries.) 5. Dem, der früh aufsteht, hilft Gott und leitet ihm die Hand. 6 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Reif (Adj.) — 1. Froh rîp, frôh rött (faul, verrottet). (Ostfries.) – Bueren, 468; Eichwald, 1090; Weserzeitung, 4057; Frommann, V, 427, 470; Hauskalender, II. Früh reif, früh faul. 2. Früh reif wird nicht steif. (Eifel.) 3. Je früher reif, je früher faul. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Name — 1. Besser der Name als der Leib am Galgen. (S. ⇨ Acht.) – Sutor, 373. 2. Böser nam tödt den man. – Franck, II, 192b; Lohrengel, I, 100. 3. De Namen der Gecken stönnt op alle Ecken. (Bedburg.) 4. Der gute Nam kann nicht begraben werden, nur der… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Weide (Pastus) — 1. Andere (fremde, neue) Weide ist der Kühe Freude. Wie fremdes Brot der Kinder Semmel ist, so lieben auch die Thiere Veränderung der Kost, und die Kühe gehen gern auf des Nachbarn Brache und Wiesen. 2. Auf derselben Weide sucht der Ochse Gras,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Rob Stenders — (born 18 April, 1965 in Tilburg, Netherlands) is a Dutch radio DJ.Stenders had a long lasting career in radio starting with local radio stations. Stenders followed up Edwin Evers in the 3FM morning show Stenders Vroeg for the public radio and… … Wikipedia
Бреда, Якоб ван — Якоб ван Бреда нидерл. Jacob van Breda … Википедия
Feuer — 1. Bedecktes Feuer glimmt unter der Asche. Frz.: Peu bien couvert, comme dit ma bru, par sa cendre est entretenu. 2. Bedecktes – Feuer, grössre Hitze. – Winckler, XX, 42. 3. Bedecktes Feuer hitzt am meisten. – Winckler, XI, 96. Frz.: Le feu plus… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon