-
41 formellement
-
42 gâteau
gâteau [gaatoo]〈m.〉3 koek ⇒ kwak, ronde, platte vorm4 was5 verwenner, -ster 〈 in samenstellingen〉♦voorbeelden:gâteau des Rois • driekoningenkoekgâteaux secs • koekjesc'est du gâteau • dat is gemakkelijk→ partm1) gebak, taart, koek2) honingraat3) was -
43 géométrique
géométrique [zĵee.ommeetriek]♦voorbeelden:adj1) meetkundig, geometrisch2) regelmatig [vorm] -
44 irrégulier
irrégulier [iereeguuljee],irrégulière [iereeguuljer]1 onregelmatig ⇒ ongelijk(matig), ongeordend2 onregelmatig ⇒ onbevoegd, onwettig, wederrechtelijk♦voorbeelden:1 forme irrégulière • onregelmatige, grillige vorm= irrégulière; adj1) onregelmatig2) onbevoegd, onwettig3) wisselvallig4) ongeregeld -
45 lance
-
46 losange
losange [lozzãzĵ]〈m.〉♦voorbeelden:m -
47 manière
-
48 matérialiser
matérialiser [maateerjaaliezee]1 belichamen ⇒ vorm, gestalte geven aan♦voorbeelden:1 werkelijkheid worden ⇒ verwezenlijkt worden, tastbaar wordenv( se matérialiser) verwezenlijkt worden -
49 modèle
modelé [modlee]〈m.〉m1) model, type2) voorbeeld, toonbeeld -
50 on
1 men ⇒ je3 〈 informeel〉hij, zij4 〈 informeel〉jij, jullie, u5 〈 informeel〉ik♦voorbeelden:quand on veut, on peut • wie (werkelijk) wil, kan (ook)on s'en va • we gaan4 on ne dit même pas merci? • zeg je niet eens ‘dank je wel’on a frappé à la porte • er is geklopton vous demande au téléphone • er is telefoon voor upron -
51 par
par [paar]〈voorzetsel; ook bijwoord〉1 door ⇒ (door middel) van, met2 door(heen) ⇒ over, langs, via3 per ⇒ bij, in, aan4 op ⇒ in, aan, bij5 op ⇒ gedurende, bij, in♦voorbeelden:faire faire qc. par qn. • iemand iets laten doenprouver qc. par des exemples • iets door middel van voorbeelden bewijzenpar ici • hier(langs), deze kant uitpar ce temps • bij dit weerpar lui-même • uit zichzelfqu'entendez-vous par là? • wat verstaat u daaronder?il a fini par comprendre • hij heeft het uiteindelijk begrepenpar trop • al tede par la loi • in naam van de wetde par le monde • overal op de wereldde par sa nature • van natureadv, prép1) door, met2) over, langs, via3) per, bij, in4) op, gedurende, bij5) wegens, uit -
52 passif
-
53 personne
personne1 [person]〈v.〉1 persoon ⇒ mens, iemand2 lichaam♦voorbeelden:personne âgée • bejaardeles Personnes divines • de Drie-eenheidgrande personne • volwassenela personne humaine • de menspar une tierce personne, par personne interposée • via een tussenpersoontoute sa personne rayonnait la joie de vivre • heel zijn, haar wezen straalde levensvreugde uitaimer, soigner sa personne • zichzelf verwennenexposer sa personne • zijn leven in de waagschaal stellenfaire grand cas de sa (petite) personne • zeer met zichzelf ingenomen zijnpayer de sa personne • zich niet ontzienen personne • in eigen persoonpar personne • per persoonune personne • iemand————————personne2 [person]♦voorbeelden:vous le savez mieux que personne • u weet het beter dan wie ooksans avoir vu personne • zonder iemand gezien te hebbenje n'ai rencontré personne de sérieux • ik ben geen serieus iemand tegengekomen1. f1) persoon2) lichaam2. pron -
54 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
55 possession
possession [possesjõ]〈v.〉1 bezit ⇒ bezitsrecht, (het) bezitten♦voorbeelden:être en pleine possession de ses moyens • in zeer goede vorm zijnêtre en possession de toutes ses facultés • bij zijn volle verstand zijnêtre, entrer en (la) possession • in het bezit zijn, komenprendre possession de qc. • iets in bezit nemenf1) bezit, eigendom2) kolonie4) bezetenheid5) (het) beheersen, kennen -
56 procès
procès [prosse]〈m.〉1 proces ⇒ rechtsgeding, procedure♦voorbeelden:faire, intenter un procès • een proces aanspannenfaire le procès de qn., de qc. • iemand, iets scherp bekritiserenêtre en procès avec qn. • tegen iemand procederenmproces, rechtszaak -
57 profil
profil [proffiel]〈m.〉1 profiel ⇒ zijaanzicht, (verticale) doorsnede, profieltekening, (psychologisch) profiel♦voorbeelden:le profil d'un sol • het bodemprofiel van een terreinle profil d'une ville • de contouren van een stadprofil aérodynamique • gestroomlijnde vormprofil fuyant, perdu • wijkend profielavoir un profil d'homme d'état • het formaat van een staatsman hebbende profil • en profil, van opzijm -
58 raffinement
-
59 restitution
restitution [restietuusjõ]〈v.〉1 teruggave ⇒ terugbetaling, vergoeding, restitutief1) teruggave, terugbetaling -
60 rondeur
rondeur [rõdur]〈v.〉1 ronding ⇒ ronde vorm, welving4 harmonief1) ronding2) rondheid4) molligheid
См. также в других словарях:
Vorm — ist der Name folgender Personen: Eddy Vorm (* 1989), niederländischer Fußballspieler Michel Vorm (* 1983), niederländischer Fußballspieler Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit demselben Wort bez … Deutsch Wikipedia
vorm — 〈Verschmelzungsform aus Präp. u. Art.〉 vor dem * * * vorm <Präp. + Art.> (ugs.): vor dem: v. Fernseher sitzen; v. Frühstück; v. Zubettgehen; Angst v. Fliegen. * * * vorm <Präp. + Art.> (ugs.): vor dem: v. Fernseher sitzen; v.… … Universal-Lexikon
vorm. — vorm. 〈Abk. für〉 1. vormals 2. vormittags * * * vorm. = vormals; vormittags. * * * vorm. = vormals; vormittags … Universal-Lexikon
vorm — (umgangssprachlich für vor dem); vorm Haus[e] … Die deutsche Rechtschreibung
vorm — vürm vorm (vor dem) vürm … Kölsch Dialekt Lexikon
Vorm Baum — Stadt Radevormwald Koordinaten … Deutsch Wikipedia
Vorm Eichholz — Stadt Wuppertal Koordinaten … Deutsch Wikipedia
Vorm Dönberg — Stadt Wuppertal Koordinaten … Deutsch Wikipedia
Vorm Holte — Stadt Radevormwald Koordinaten … Deutsch Wikipedia
Vorm Springsas — Sp Vòrm Springsas Ap Warm Springs L JAV: Bato apyg. c. (Virdžinija), mst. (Džordžija, Oregonas) … Pasaulio vietovardžiai. Internetinė duomenų bazė
VORM — vormittags (International » German) **** vormals (International » German) … Abbreviations dictionary