-
1 comble
comble1 [kõbl]〈m.〉♦voorbeelden:pour comble d'infortune, de malheur • tot overmaat van rampc'est le comble, c'est un comble! • dat is het toppunt!→ fond————————comble2 [kõbl]♦voorbeelden:→ salle1. m1) toppunt, uiterste2) kap(constructie), dak2. adjovervol, propvol -
2 apogée
-
3 cime
-
4 paroxysme
-
5 pointe
pointe [pwẽt]〈v.〉4 steek ⇒ toespeling, rake opmerking6 driehoekige doek ⇒ hoofd-, halsdoek, luier♦voorbeelden:s'asseoir sur la pointe des fesses • op het puntje van zijn stoel zittenpointe fine • fijnschrijvermarcher sur la pointe des pieds • op de tenen lopense terminer en pointe • spits toelopenpointe sèche • drogenaald(gravure)vitesse de pointe • topsnelheidêtre à la pointe de qc. • zich in de voorhoede van iets bevindende, en pointe • geavanceerd, speerpunt-, voorhoede-une pointe d'ironie • een zweempje ironie1. f1) punt, spits2) scherpe punt3) toppunt5) een beetje2. pointesf pl -
6 raffinement
-
7 degré
degré [dəgree]〈m.〉2 graad ⇒ rang, niveau, stadium3 gradatie ⇒ overgang, nuance♦voorbeelden:les degrés de comparaison • de trappen van vergelijkingles degrés de l'échelle sociale • de sporten van de maatschappelijke ladderenseignement du premier degré • basisonderwijsdegrés de la gamme • toontrapdegré de longitude • lengtegraadvin de 12 degrés • wijn met 12% alcoholdegré alcoolique d'un vin • alcoholgehalte van een wijnà un certain degré • tot op zekere hoogteau plus haut degré • in de hoogste mateparvenir au plus haut degré de la gloire • op het toppunt van zijn roem komen3 de degré en degré, par degré(s) • trapsgewijs, geleidelijkm1) trap, sport2) graad, niveau3) gradatie, nuance -
8 pinacle
-
9 sommet
sommet [somme]〈m.〉1 top ⇒ hoogste punt, kruin3 topconferentie ⇒ topontmoeting, -overleg♦voorbeelden:au sommet • bovenaan, -opm1) top, hoogste punt, kruin2) hoogtepunt4) hoekpunt [wiskunde] -
10 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien -
11 zénith
-
12 c'est le comble, c'est un comble!
Dictionnaire français-néerlandais > c'est le comble, c'est un comble!
-
13 on aura tout vu
on aura tout vu -
14 parvenir au plus haut degré de la gloire
parvenir au plus haut degré de la gloireDictionnaire français-néerlandais > parvenir au plus haut degré de la gloire
-
15 summum
-
16 au pinacle, sur le pinacle
au pinacle, sur le pinacleDictionnaire français-néerlandais > au pinacle, sur le pinacle
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский