-
1 voortbewegen
1 [doen voortgaan] drive, move on/forward ⇒ propel♦voorbeelden:1 het karretje werd door stroom voortbewogen • the cart/little car was driven by electricityII 〈wederkerend werkwoord; zich voortbewegen〉1 [voortgaan] move on/forward♦voorbeelden:1 de stoet bewoog zich langzaam voort • the procession moved on/forward slowly -
2 voortbewegen
v. propel -
3 voortbewegen
• to drive• to move• to propel -
4 zich stootsgewijs voortbewegen
zich stootsgewijs voortbewegenjerk/jolt alongVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich stootsgewijs voortbewegen
-
5 vliegen
1 [zich (in de lucht) voortbewegen, ook figuurlijk] fly ⇒ 〈 wapperen ook〉 flap, 〈 snel voorbijgaan, (zich) voortbewegen ook〉 race, 〈 snel voorbijgaan, (zich) voortbewegen ook〉 shoot♦voorbeelden:de dagen vliegen (om) • the days fly/race byhij ziet ze vliegen • he's got bats in the belfry, he's off his rockerwerken dat de stukken eraf vliegen • work with a vengeanceeruit vliegen • 〈 figuurlijk〉 get sacked/the sackmet Pan Am vliegen • fly Pan Amuit de rails vliegen • jump the railsII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door de lucht vervoeren] fly -
6 rijden
1 [zich voortbewegen van een voertuig] drive 〈 auto〉; ride 〈 (motor)fiets, rolstoel〉 ⇒ 〈 snelheid hebben〉 move, 〈 volgens dienstregeling〉 run 〈 trein, bus〉, do 〈 met betrekking tot snelheid, afstand〉3 [schaatsen] (ice) skate♦voorbeelden:1 hoeveel heeft je auto al gereden? • how many miles/kilometres has your car done?door een vakbondsactie rijden de treinen niet • owing to industrial action no trains are runningeen taxi en een vrachtwagen reden op elkaar (in) • a cab and a lorry collided(te) dicht op elkaar rijden • not keep one's distancede tractor rijdt op dieselolie • the tractor runs/operates on diesel oildie auto rijdt gemakkelijk • that car drives easilyII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] drive♦voorbeelden:iemand in een rolstoel rijden • wheel someone in a wheelchair2 [(op) een rijdier voortbewegen] ride♦voorbeelden:1 honderd kilometer per uur rijden • drive/do a hundred kilometres an hour(met) een kruiwagen rijden • wheel a wheelbarrowhij kan uitstekend rijden • he drives extremely wellhij werd bekeurd omdat hij te hard reed • he was fined for speedingdoor het rode licht rijden • go through a red lightin een auto rijden • drive (in) a carop een tegenligger rijden • crash/run into an oncoming car2 uit rijden gaan, gaan rijden • go (out) for a ride/driveop een/te paard rijden • ride a horse/on horseback -
7 rollen
2 [met betrekking tot de ogen] roll4 [golvend bewegen; ook met betrekking tot een schip] roll♦voorbeelden:het rollend materieel • rolling stockik ben er vanzelf in gerold • I got into it by chanceII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [rondwentelen] roll3 [oprollen] roll (up)5 [met een rol aandrukken] roll6 [op behendige wijze stelen] lift♦voorbeelden: -
8 slepen
2 [met betrekking tot een vervoermiddel] tow♦voorbeelden:3 [traag verloop hebben] drag on4 [afhangen] trail♦voorbeelden:met zijn been slepen • drag one's leg -
9 duwen
♦voorbeelden:1 een kinderwagen duwen • wheel/push a pramheen en weer duwen • shove around2 iemand opzij duwen • push/elbow someone asideiemand iets in de hand duwen • thrust something into someone's handde gijzelaar werd in een auto geduwd • the hostage was hustled into a car♦voorbeelden:duw niet zo!, niet duwen! • don't press (me)! -
10 flitsen
-
11 glijden
♦voorbeelden:de slee gleed over het ijs • the sleigh was gliding over the icezijn hand gleed over de balustrade • he passed his hand over the banistershet boek was uit haar handen gegleden • the book had slipped from her handsde mantel gleed van haar schouders • the cloak slipped off her shoulderszich van de trap laten glijden • slide downstairs -
12 kruipen
1 [met betrekking tot mensen] creep, crawl2 [met betrekking tot dieren] crawl3 [met betrekking tot planten] creep, trail5 [onderdanig zijn] crawl6 [schuilplaats zoeken bij] 〈zie voorbeelden 6〉♦voorbeelden:1 op handen en voeten kruipen • crawl on hands and knees/on all foursde stoet kroop over de weg • the procession crawled along the road5 voor iemand kruipen • crawl/grovel before/to someonebij elkaar kruipen • huddle together -
13 lopen
1 [zich te voet voortbewegen] walk, go2 [rennen] run3 [met betrekking tot zaken] [voortbewogen worden] run4 [stromen] run5 [in werking zijn] run6 [voortduren] run7 [zich uitstrekken] run8 [zich ontwikkelen] run ⇒ go9 [+ onbepaalde wijs] [bezig zijn met] be 〈+ …ing〉♦voorbeelden:iemand in de weg lopen • get in someone's wayop handen en voeten lopen • walk on one's hands and feet/on all fourslopen! • scram!, hop it!3 die auto loopt lekker • that car runs/goes weller liep een rilling over haar rug • a shiver ran down her backzijn ogen begonnen weer te lopen • his eyes began to run/stream againde tranen liepen over zijn wangen • (the) tears ran down his cheeks〈 figuurlijk〉 warm lopen voor • get/be enthusiastic abouteen motor die loopt op benzine • an engine that runs on petrol6 de contracten lopen nog • the contracts are still in force/validdat onderzoek loopt over heel wat jaren • the investigation extends over a good many yearshet is anders gelopen • it worked out/turned out otherwisealles loopt gesmeerd • everything's running smoothlyhet moet al heel raar lopen als … • things will have to go very badly wrong for … to …de zaak loopt op zijn einde • the business is running downde contacten lopen over bedrijf X • the contacts go through company XII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 [naderen] go/get on (for/towards)♦voorbeelden: -
14 razen
♦voorbeelden:razen tegen • rage at -
15 rukken
2 [vulgair] [masturberen] wank3 [zich voortbewegen] march (out)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [door hard trekken in een toestand brengen] tear♦voorbeelden:iemand de kleren van het lijf rukken • tear the clothes from someone's body -
16 schommelen
-
17 schuifelen
1 [zich schuivend voortbewegen] shuffle2 [telkens schuiven] shift, fidget3 [dansen, slijpen] smooch♦voorbeelden:met de voeten schuifelen • shuffle one's feet -
18 schuiven
2 [verplaatsen met een werktuig] shovel3 [met betrekking tot opium/roken] smoke♦voorbeelden:een stoel bij de tafel schuiven • pull up a chairiemand als kandidaat naar voren schuiven • push someone forward as a candidateiets/iemand terzijde schuiven • 〈 figuurlijk〉 brush something/someone asideiets voor zich uit schuiven • 〈 figuurlijk〉 put something off, postpone something1 [zich langs een vlak (laten) voortbewegen] slide2 [zich met een stoel verplaatsen] move/bring one's chair♦voorbeelden:zitten te schuiven • fidget (on one's chair)in elkaar schuiven • slide … into one another, telescopeschuif wat bij elkaar • move your chairs a bit closer togethermet data schuiven • rearrange dates -
19 slingeren
4 [ordeloos neergelegd zijn] lie about/around5 [kronkelen] wind6 [met betrekking tot een varend schip] roll♦voorbeelden:de auto slingerde over de straat • the car zigzagged/lurched (drunkenly) along the street4 laat je boeken niet altijd op mijn bureau slingeren! • don't always leave your books lying around on my desk!II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 [winden om] wind4 [met een slinger voortbewegen] sling♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich slingeren〉1 [kronkelen] wind2 [zich om een voorwerp kronkelen] wind (oneself) -
20 snorren
2 [zich snel voortbewegen] whizz♦voorbeelden:
- 1
- 2