-
1 boot
2 [veerboot] ferry3 [reddingsboot] (life) boat♦voorbeelden:1 de boot afhouden • 〈 figuurlijk〉 play for time; 〈 zich aan zijn plicht onttrekken〉 shirk one's responsibilities/duties; 〈 ontwijken〉 refuse to commit oneself, keep one's distancemet de boot reizen • travel by boat/sea2 de boot naar Engeland nemen • take the ferry/boat to England -
2 boot
n. boat, ship, vessel, launch -
3 de boot afhouden
de boot afhouden————————de boot afhouden〈 figuurlijk〉 play for time; 〈 zich aan zijn plicht onttrekken〉 shirk one's responsibilities/duties; 〈 ontwijken〉 refuse to commit oneself, keep one's distanceVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de boot afhouden
-
4 daar komt de boot de haven in
daar komt de boot de haven inVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > daar komt de boot de haven in
-
5 de boot is aan
-
6 de boot is klaar voor vertrek
de boot is klaar voor vertrekVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de boot is klaar voor vertrek
-
7 de boot is omgeslagen
de boot is omgeslagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de boot is omgeslagen
-
8 de boot lag overdwars in de rivier
de boot lag overdwars in de rivierthe boat lay broadside on/in the riverVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de boot lag overdwars in de rivier
-
9 de boot missen
de boot missen -
10 de boot naar Engeland nemen
de boot naar Engeland nementake the ferry/boat to EnglandVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de boot naar Engeland nemen
-
11 de boot waarmee ik vertrek
de boot waarmee ik vertrekthe boat on which I leave, the boat I leave onVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de boot waarmee ik vertrek
-
12 deze boot ligt vier voet diep
deze boot ligt vier voet diepVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > deze boot ligt vier voet diep
-
13 een boot afzetten
een boot afzettenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een boot afzetten
-
14 een boot losgooien
een boot losgooiencast a boat off/adriftVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een boot losgooien
-
15 een boot omleggen
een boot omleggenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een boot omleggen
-
16 een straat/boot omdopen
een straat/boot omdopenrename a street/boatVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een straat/boot omdopen
-
17 hij stuurde (de boot) van de wal af
hij stuurde (de boot) van de wal afVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij stuurde (de boot) van de wal af
-
18 iemand in de boot nemen
iemand in de boot nemenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand in de boot nemen
-
19 in een boot de kust langs varen
in een boot de kust langs varensail along the coast, skirt the coastVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in een boot de kust langs varen
-
20 met de boot reizen
met de boot reizentravel by boat/seaVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met de boot reizen
См. также в других словарях:
Boot — (et) … Kölsch Dialekt Lexikon
boot — boot·er; boot·ery; boot·heel; boot; boot·hose; boot·leg·ger; boot·less; boot·lick·er; boot·man; free·boot; free·boot·er; gum·boot·ed; boot·lick; boot·strap; boot·a·ble; boot·less·ly; boot·less·ness; fire·boot; … English syllables
Boot — Ein Boot ist ein Fahrzeug, das nach dem Archimedischen Prinzip auf dem Wasser, oder als U Boot exakt ausbalanciert, ebenfalls nach dem Archimedischen Prinzip, in einer von der Besatzung exakt definierbaren Tiefe im Wasser schwimmt.… … Deutsch Wikipedia
Boot — Boot, kleine Fahrzeuge mit geringem Tiefgang für den Kleinverkehr, unter sich in Größe, Form und Bauart sehr verschieden; sie werden durch Riemen (Ruder), häufig auch durch Segel und Dampfkraft, durch Petroleummotoren oder elektrisch bewegt… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
boot — n [obsolete or dialect boot compensation, from Old English bōt advantage, compensation]: additional money or property received to make up the difference in an exchange of business or investment property that is of like kind but unequal in value ◇ … Law dictionary
boot — Ⅰ. boot [1] ► NOUN 1) a sturdy item of footwear covering the foot and ankle, and sometimes the lower leg. 2) informal a hard kick. 3) Brit. a space at the back of a car for carrying luggage. ► VERB 1) kick hard. 2) … English terms dictionary
Boot — (b[=oo]t), n. [OE. bot, bote, advantage, amends, cure, AS. b[=o]t; akin to Icel. b[=o]t, Sw. bot, Dan. bod, Goth. b[=o]ta, D. boete, G. busse; prop., a making good or better, from the root of E. better, adj. [root]255.] 1. Remedy; relief; amends; … The Collaborative International Dictionary of English
Boot-CD — Boot CD, eine CD, mit deren Hilfe ein Computer in Betrieb genommen werden kann (Booten), ohne auf Daten der Festplatte zugreifen zu müssen. Auf ihr sind die wichtigsten Teile eines Betriebssystems gespeichert, die dann vom Boot Sektor dieser CD … Universal-Lexikon
boot — [buːt] also boot up verb COMPUTING 1. [intransitive] if a computer boots, it starts working and is ready to use: • The machine takes a long time to boot up. 2. [transitive] to make a computer ready to be used by getting all the programs it nee … Financial and business terms
Boot — Boot, n. [OE. bote, OF. bote, F. botte, LL. botta; of uncertain origin.] 1. A covering for the foot and lower part of the leg, ordinarily made of leather. [1913 Webster] 2. An instrument of torture for the leg, formerly used to extort confessions … The Collaborative International Dictionary of English
Boot — Boot: Das im 16. Jh. aus der niederd. Seemannssprache übernommene Wort geht zurück auf mnd. bōt, das – wie auch niederl. boot – aus mengl. bot entlehnt ist (vgl. engl. boat). Voraus liegt aengl. bāt »Boot, Schiff«, dem die gleichbedeutenden… … Das Herkunftswörterbuch