-
1 richten
1 [in een rechte lijn brengen] aligner2 [in een richting laten gaan] diriger3 [sturen] adresser♦voorbeelden:2 iemands gangen richten • diriger qn.gericht zijn op iets • viser à qc.een brief, aan mij gericht • une lettre qui m'est adressée1 [in bepaalde richting brengen] placer2 [m.b.t. vuurwapens] viser♦voorbeelden:(iets) horizontaal richten • mettre (qc.) à l'horizontale2 een geweer op iemand richten • braquer un fusil sur qn.scherp richten • viser bienop iemand, iets richten • viser qn., qc.III 〈wederkerend werkwoord; zich richten〉1 [zich wenden tot] s'adresser (à qn.)3 [zich concentreren op] se concentrer (sur)♦voorbeelden: -
2 mikken
1 [richten] viser♦voorbeelden:mikken op iets • viser qc.mikken op iemand • mettre qn. en joueII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [gooien] balancer -
3 aanleggen
1 [aanbrengen tegen, om] mettre2 [doen overeenkomstig een doel] procéder (à qc.)6 [besteden] investir♦voorbeelden:hoe leg ik dat aan? • comment m'y prendre?het zuinig aanleggen • être chichehet met iemand aanleggen • 〈 zich inlaten met〉 s'acoquiner avec qn.; 〈 ruzie krijgen met〉 se prendre de querelle avec qn.het met de buurvrouw aanleggen • devenir l'amant de sa voisinehet op iets aanleggen • viser qc.1 [voor de wal komen] aborder2 [onderweg stilhouden] s'arrêter (à)1 [richten] épauler (qc.)♦voorbeelden: -
4 gericht zijn op iets
gericht zijn op ietsviser qc.————————gericht zijn op ietsviser à qc. -
5 beogen
ww -
6 munten
-
7 richten
1. ww1) aligner2) diriger3) adresser (à)4) placer5) viser2. zich richtenww2) se régler (sur qn), s'accorder (avec) -
8 aansturen
1 [naar een punt richten] se diriger (vers)2 [trachten te bereiken, verkrijgen] viser (à)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [naar iemand zenden] envoyer (chez qn.)2 [computer, techniek] piloter -
9 beogen
-
10 doelen
1 [+ op]viser (qn., qc.) -
11 een stuk voor gezien tekenen
een stuk voor gezien tekenen -
12 gericht
gericht1〈 het〉♦voorbeelden:————————gericht21 [richting gegeven door te mikken] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 orienté; 〈 bijwoord〉 de façon ponctuelle2 [met een bepaalde intentie, opzet] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 intentionnel 〈v.: intentionnelle〉; 〈 bijwoord〉 intentionnellement♦voorbeelden:gericht zijn op iets • viser qc.een sociaal gerichte instelling • une institution à vocation sociale -
13 gezien
gezien1♦voorbeelden:hij is niet gezien bij zijn ondergeschikten • il est mal vu de ses subordonnéseen stuk voor gezien tekenen • viser un acteiets, het voor gezien houden • en avoir assez————————gezien2〈 voorzetsel〉♦voorbeelden: -
14 grijpen
1 saisir♦voorbeelden:hij greep zijn jas • il prit son manteaude roofvogel greep het kuiken • l'oiseau de proie attrapa le poussinhij greep het mes • il saisit le couteaude ziekte grijpt steeds verder om zich heen • la maladie se propage de plus en plushij greep om zich heen • il tâta autour de luiplotseling werd ik bij de arm gegrepen • brusquement qn. me saisit par le bras〈 figuurlijk〉 door iets gegrepen zijn • être ému par qc.de tanden van de raderen grijpen in elkaar • les dents des roues s'engrènentin iets grijpen • mettre la main dans qc.de buizen grijpen in elkaar • les tubes rentrent les uns dans les autresnaar iets grijpen • étendre la main vers qc.voor het grijpen liggen • surabonderiets voor het grijpen hebben • avoir qc. sous la main→ link=keel keel -
15 het op iets aanleggen
het op iets aanleggenviser qc. -
16 iemand op de korrel nemen
iemand op de korrel nemen〈 figuurlijk〉 viser qn. -
17 iets voor gezien tekenen
iets voor gezien tekenenviser qc. -
18 korrel
♦voorbeelden:iets met een korrel(tje) zout nemen • ne pas prendre qc. au sérieux -
19 mikken op iets
mikken op ietsviser qc. -
20 munten
1 [(tot, als) geld slaan] battre monnaie2 [mikken, doelen] viser♦voorbeelden:2 het op iemand gemunt hebben • en avoir après qn.
- 1
- 2
См. также в других словарях:
višer — vìšer m DEFINICIJA reg. zast. sprava za otklanjanje kiše ili snijega sa stakla na vozilima, radi automatski; brisač ETIMOLOGIJA njem. Wischer … Hrvatski jezični portal
viser — bien droict, ou frapper dedans le blanc, Collimare. Qui ne vise point à l advenir, Improuidus. Avoir les mains et les yeux visans au blanc, Collimare manum et oþculos … Thresor de la langue françoyse
viser — 1. viser [ vize ] v. <conjug. : 1> • 1155; lat. pop. °visare, class. visere, intensif de videre « voir », supin visum I ♦ V. intr. 1 ♦ (XIIe) Diriger attentivement son regard (et par ext. un objet, une arme) vers le but, la cible à… … Encyclopédie Universelle
viser — (vi zé) v. a. 1° Regarder un but pour y adresser un coup, un projectile. Viser un animal à la tête. Il lève son pistolet et vise son adversaire. 2° Prendre connaissance d un acte, d une pièce, etc. et y mettre son visa, son vu. Viser une… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
VISER — v. n. Mirer, regarder un but pour y adresser un coup de pierre, d arme à feu, une flèche, etc. Il visait à ce but là. Il ne vise nulle part. S il a blessé un tel, c est par hasard ; il n y visait point. Il s emploie aussi activement. Viser un… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
VISER — v. tr. Mirer, diriger attentivement son regard vers un but pour y lancer quelque chose. Viser un homme au coeur. Viser un animal à la tête. VISER s’emploie au figuré comme verbe intransitif et signifie Avoir en vue une certaine fin, un certain… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
VISER — v. a. Voir, examiner une expédition, ou prendre connaissance d un acte, d une pièce, etc., et mettre dessus, Vu, Visa, ou quelque mot semblable. Le garde des sceaux n a pas encore visé ces lettres de grâce. Le ministre n a pas encore visé l… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
viser — I. Viser. v. n. Mirer, regarder un but pour y addresser un coup de pierre, de trait, d arme à feu, &c. Il visoit à ce but là. il ne vise nulle part. si j ay bien adressé, c est par hazard, je n y visois pas. On dit prov. & bass. Voilà bien visé… … Dictionnaire de l'Académie française
viser — vi|ser sb., en, e, ne (urviser), i sms. viser , fx viseraflæsning … Dansk ordbog
visér — vi|sér sb., et, er, erne (jf … Dansk ordbog
Viser haut — ● Viser haut avoir des projets ambitieux … Encyclopédie Universelle