-
1 to become worn
verslijten -
2 wear out
afdragen, verslijten, doen slijten, slijten, opvallen door veelvuldig gebruikwear out♦voorbeelden:♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 wear oneself out • uitgeput raken, zich uitsloven -
3 wear away
(langzaam) voortkruipen, voortduren (v. tijd); verslijten; uitputten; afmattenwear away1 verslijten ⇒ uitslijten, uithollen♦voorbeelden:1 the names on the tomb had worn away • de namen op de graftombe waren uit/weggesleten -
4 fray
n. twist, gevecht, strijd, klaar voor de strijd--------v. verslijten, rafelen; overspannen wordenfray1[ free] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk the〉1 strijd ⇒ gevecht, twist♦voorbeelden:ready for the fray • klaar voor de strijd————————fray21 rafelen ⇒ uitrafelen, verslijten♦voorbeelden:1 frayed cuffs • gerafelde/doorgesleten manchettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 frayed nerves • overbelaste/uitgeputte zenuwena frayed temper • een geprikkeld humeur -
5 outwear
v. langer bestaan dan-; langer meegaan dan-; verslijten (door gebruik)outwear -
6 wear down
(af)slijten, verslijten; verzwakken, verminderenwear down♦voorbeelden: -
7 be hard on something
be hard on something -
8 frazzle
n. tot moes geslagen--------v. vermoeien, afmatten, verslijten, afdragen♦voorbeelden:¶ burnt to a frazzle • helemaal uit/opgebrand, totaal verkoold -
9 hard
adj. hard--------adv. met inspanning; naast-hard1[ ha:d]1 hard ⇒ vast(staand); krachtig; taai, robuust3 moeilijk ⇒ hard, lastig♦voorbeelden:hard currency • harde valutahard drink/liquor • sterkedrankhard drug • harddrugtake some hard knocks • harde klappen krijgen, het zwaar te verduren hebbena hard winter • een felle/strenge winterhard and fast rule/line • vaste regel, stalen weta hard case • een onverbeterlijk/moeilijk geval〈Amerikaans-Engels; informeel〉 hard sell • harde/agressieve verkoopmethodelearn something the hard way • door bittere ervaring lerenbe hard (up)on someone • onaardig/streng zijn tegen iemandshe gave him a hard time • hij kreeg het zwaar te verduren van haar(fall on) hard times • moeilijke tijden (beleven)hard to believe • moeilijk te gelovenhard of hearing • slechthorend, hardhorend¶ hard cash • baar geld, kende munthard feelings • wrok(gevoelens), rancuneno hard feelings? • even goede vrienden?hard luck/ 〈 Brits-Engels〉 lines • pech, tegenslagas hard as nails • ongevoelig, onverzoenlijkplay hard to get • moeilijk doen, zich ongenaakbaar opstellenhard by • vlakbijbe hard on something • iets vlug verslijten→ hard up hard up/II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 hard ⇒ ijverig, energiek♦voorbeelden:1 a hard drinker • een stevige/zware drinkera hard worker • een harde werker————————hard2〈 bijwoord〉1 hard ⇒ krachtig, inspannend, zwaar♦voorbeelden:be hard done by • te kort gedaan/benadeeld zijnlook hard • aandachtig kijkenthink hard • diep nadenkenbe hard on someone's heel(s)/trail • iemand op de hielen zittentraditions/old habits die hard • tradities/vaste gewoonten verdwijnen niet gauwtake something hard • iets zwaar opnemen, zwaar lijden onder iets -
10 perish
v. omkomen, vergaan, verteren[ perrisj]2 vergaan ⇒ verteren, wegteren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 see service
dienst doen (vnl. bij de strijdkrachten); verslijten -
12 sum someone up as a fool
-
13 sum up
-
14 wear off
afgedragen,versletenwear off♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
15 wear out one's days in trifles
-
16 wear out three pairs of shoes in a year
English-Dutch dictionary > wear out three pairs of shoes in a year
-
17 wear
n. dracht; het gedragen worden; kledingstuk; kleding; lompen; slijtage; sterkte--------v. aanhebben, dragen; uitgaan; volhouden; uitdragenwear1[ weər] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 slijtage♦voorbeelden:→ worse worse/————————wear2♦voorbeelden:the week wears to its end • de week loopt (langzaam) ten einde1 verslijten ⇒ (af)slijten, uitslijten♦voorbeelden:you've worn holes in your elbows • je ellebogen zijn versleten/door♦voorbeelden:wear a smile • glimlachen4 they won't wear it • zij nemen/pikken het niet (langer) -
18 to wear
afslijtenslijtenverslijten -
19 to wear out
uitslijtenverslijten
См. также в других словарях:
Schuh — 1. Â nâe Schage schpîrd em de Êlsternûgen. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 815b. Wer enge Schuhe trägt, fühlt die Hühneraugen. 2. Âbezuolt Schage kerzele gärn. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 867. 3. Allerley Schuhe kan man nicht an einen Fuss… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schuh — Der Schuh hatte früher eine große Bedeutung in der Brautwerbung (vgl. ›Aschenputtel‹; ›Thidrekssaga‹, Kapitel 61; ›König Rother‹): damit in Verbindung steht wohl noch die schwäbische Sitte des Schuhweintrinkens, bei der am Hochzeitstag die… … Das Wörterbuch der Idiome
Narrenschuhe — 1. Es muss ein ieder ein par narren schuch zerreissen, zerreisst er nit mehr. – Franck, I, 84a; Gruter, I, 371; Egenolff, 343b; Petri, II, 288; Henisch, 187, 37; Latendorf II, 13; Schottel, 1143b; Eiselein, 489; Simrock, 7335; Körte, 3160; Braun … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Welt — 1. A Wearelt as trinj üsch n Hingsthaad, man egh üschen Pankuuk. – Johansen, 29. Die Welt ist rund wie ein Pferdekopf, aber nicht wie ein Pfannkuchen. 2. Ade Welt, du bist mir langweilig, ich gehe ins Kloster. – Klosterspiegel, 24, 16. 3. Ade… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon