-
1 deaden
v. verzwakken, verlichten; verdoven; minder levendig maken; dood gaan; doden; geluiddicht maken; smakeloos maken, wegnemen van alcohol (zoals wijn)[ dedn]1 de kracht/helderheid/glans verliezen ⇒ verflauwen, verzwakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 attenuate
-
3 debilitate
v. verzwakken, afmatten, ondermijnen[ dibbillitteet]♦voorbeelden:debilitating disease • slopende ziekte -
4 enervate
-
5 enfeeble
v. verzwakken, uitputten[ infie:bl] 〈zelfstandig naamwoord: enfeeblement〉 -
6 weaken
-
7 wear down
(af)slijten, verslijten; verzwakken, verminderenwear down♦voorbeelden: -
8 abiotrophy
n. het verzwakken van weefsel, het verzwakken van cellen -
9 abate
v. (ver)minderen, afnemen, bedaren, gaan liggen, verflauwen[ əbeet] 〈zelfstandig naamwoord: abatement〉♦voorbeelden:the wind abated • de wind ging liggenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 cripple
n. invalide; gebrekkig--------v. afwijzen; onbruikbaar maken, storen; schade aanrichtencripple1[ kripl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 invalide ⇒ (gedeeltelijk) verlamde, kreupele————————cripple2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:crippled with gout • krom van de jicht -
11 devitalize
v. minder levenslustig maken, verzwakkendevitalize, devitalise[ die:vajtlajz] 〈zelfstandig naamwoord: devitalization〉1 minder levenslustig maken ⇒ van levenskracht/moed beroven -
12 die
n. dobbelsteen; stempel; matrijs--------v. sterven; overlijden; verdrinken; verlangen ("slang")die1[ daj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 matrijs ⇒ stempel; gietvorm————————die2♦voorbeelden:the dice are loaded against him • het lot is hem niet gunstig gezindone of the dice • een dobbelsteen————————die3〈 werkwoord〉1 sterven ⇒ doodgaan, overlijden, omkomen3 uitsterven ⇒ wegsterven, wegteren4 verzwakken ⇒ verminderen, bedaren♦voorbeelden:die from/of an illness • sterven aan een ziektedie hard • maar langzaam verdwijnen, niet opgevenbe dying for a cigarette • smachten/snakken naar een sigaret -
13 emasculate
-
14 eviscerate
-
15 exhaust
n. uitlaatbuis; afzuigapparaat; uitputten--------v. uitputten, vermoeien, verzwakken; inspannen; verbruiken; opbranden; uitlatenexhaust11 uitlaat(buis/pijp)————————exhaust2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:feel exhausted • zich uitgeput voelen -
16 fail
n. onvoldoende (schoolexamen), falen--------v. mislukken, (laten) zakken; nalaten; in de steek laten; oprakenfail1♦voorbeelden:¶ without fail • zonder mankeren/falen, stellig————————fail21 tekortschieten ⇒ ontbreken, het begeven2 afnemen ⇒ op raken, verzwakken4 mislukken ⇒ het niet halen, het laten afweten♦voorbeelden:words failed me • ik kon geen woorden vindenthe crops will fail this year • de oogst zal dit jaar mislukkenhe failed in his duty • hij deed zijn plicht nietII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nalaten ⇒ niet in staat zijn/er niet in slagen♦voorbeelden: -
17 fray
n. twist, gevecht, strijd, klaar voor de strijd--------v. verslijten, rafelen; overspannen wordenfray1[ free] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk the〉1 strijd ⇒ gevecht, twist♦voorbeelden:ready for the fray • klaar voor de strijd————————fray21 rafelen ⇒ uitrafelen, verslijten♦voorbeelden:1 frayed cuffs • gerafelde/doorgesleten manchettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 frayed nerves • overbelaste/uitgeputte zenuwena frayed temper • een geprikkeld humeur -
18 give out
verzenden; uitgevengive out1 uitgeput raken ⇒ bezwijken, verzwakken, op rakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aankondigen ⇒ meedelen, publiceren2 afgeven ⇒ verspreiden, maken3 verdelen ⇒ uitdelen, uitreiken♦voorbeelden: -
19 impoverish
v. afnemen, verarmen, uitputten[ impovvərisj] 〈vaak passief; zelfstandig naamwoord: impoverishment〉 -
20 languish
n. (weg)kwijnen, verslappen, smachten (naar)--------v. verflauwen; weg-, (ver)-kwijnen (in de gevangenis van heimwee); (ver)smachten; loom; lusteloos[ længgwisj]1 (ver/weg)kwijnen ⇒ verslappen, verzwakken
- 1
- 2