-
1 komen
1 [algemeen] venir2 [aan-, overkomen] arriver (à)3 [toegevoegd worden aan] être ajouté (à)♦voorbeelden:er komen mensen vanavond • nous avons du monde ce soirer komt regen • il va pleuvoirin afwachting van de dingen die komen gaan • en attendant la suite des événementswat niet is, kan nog komen • tout est encore possibleeen paar dagen komen logeren bij iemand • venir passer quelques jours chez qn.komen te overlijden • venir à mourir, décéderik kwam, zag en overwon • je suis venu, j'ai vu, j'ai vaincudat komt eerst • cela passe avantkomt er nog wat van? • c'est pour aujourd'hui ou pour demain?er komt niets van in! • il n'en est pas question!dat komt ervan als je niet luistert • voilà ce qui arrive quand on n'écoute pasovereind komen • se levertussenbeide komen • intervenirhij kan niet uit zijn bed komen • il a des problèmes à se levervan school komen • rentrer de l'écoleje komt als geroepen • tu ne pouvais pas mieux tomberkomt u ook? • serez-vous des nôtres?ze zullen je zien komen! • ils te sentiront venir!er komen • y arriver〈 figuurlijk〉 komt hij er vandaag niet, dan komt hij er morgen • avec lui c'est tout doucement le matin, pas trop vite le soirer komt 15 % voor bediening bij • il faut ajouter 15 % pour le servicevan het een komt het ander • de fil en aiguilleer moet een kindje komen • ils vont (nous allons etc.) avoir un enfantiets te weten komen • apprendre qc.waardoor, hoe komt het? • comment ça se fait?hoe kom je daar nou bij?, hoe kom je erbij! • où vas-tu chercher cela?; où as-tu pris une telle idée?kom er eens aan, als je durft • touches-y si tu oseskom ik gelegen? • est-ce que je (vous) dérange?het komt niet zo nauw • ce n'est pas à un(e) cm (minute, franc etc.) prèsergens niet aan toe komen • ne pas trouver le temps de faire qc.dat komt (goed) van pas, uit • ça tombe à pichoe kom je aan die knul? • où as-tu déniché ce gars?aan geld zien te komen • se procurer de l'argentde wegen komen hier bij elkaar • les chemins se rejoignent ici〈 figuurlijk〉 ergens in (kunnen) komen • (pouvoir) s'imaginer qc.de optocht kwam langs mijn huis • le défilé est passé devant chez moiop een gedachte komen • avoir une idéeergens niet op kunnen komen • ne plus se rappeler qc.vervolgens kwam de spreker op een ander onderwerp • ensuite l'orateur aborda un sujet différentdat komt op 200 gulden • cela revient à 200 florinstot zichzelf komen • 〈 weer meester over zichzelf worden〉 se reprendre; 〈 weer bij bewustzijn komen〉 reprendre ses esprits -
2 afwachten
1 attendre♦voorbeelden:een afwachtende houding aannemen • voir venir (les événements)afwachtende politiek • politique attentisteeen nadere verklaring afwachten • attendre une explication plus précisewe moeten maar afwachten • il faut voir venir -
3 bestellen
1 [laten komen] faire venir♦voorbeelden:een timmerman bestellen • faire venir un charpentieriets bij iemand bestellen • commander qc. à qn.iets uit een catalogus bestellen • commander qc. par correspondance -
4 halen
2 [bij zich laten komen] faire venir3 [behalen] obtenir♦voorbeelden:1 waar haal jij je vlees? • où achètes-tu ta viande?iemand komen halen • venir prendre qn.een zakdoek uit z'n zak halen • sortir un mouchoir de sa pocheiets uit een la halen • prendre qc. dans un tiroirwaar moet ik dat geld vandaan halen? • et où trouverai-je tout cet argent?daar valt niets te halen • il n'y a rien à y gagnerwaar haalt hij het vandaan? • où a-t-il pris ça?; 〈 ironisch〉 où va-t-il chercher ça?iets naar zich toe halen • 〈 figuurlijk〉 mettre son empreinte sur qc.de boot halen • arriver à temps pour prendre le bateaude trein niet halen • manquer le trainhij haalt het niet bij jou • il ne t'arrive pas à la chevilledat haalt het niet bij … • cela n'est rien auprès de …hij weet nog een aardig geluid uit de piano te halen • il arrive à tirer des sons très convenables de ce pianoer van alles bij halen • se perdre dans des digressionsiemand erin halen • associer qn. à qc. 〈bijv. zaak, gesprek〉eruit halen wat erin zit • 〈 het uiterste vergen〉 tirer le maximum de qc.; 〈 maximaal van iets gebruik maken〉 profiter au maximum de qc.omhoog halen • monteromlaag halen • descendreiemand onderuit halen • étaler qn.alles overhoop halen • tout chambouler〈 figuurlijk〉 iemand naar beneden halen • mettre qn. plus bas que terreiemand uit de wedstrijd halen • retirer un joueur de la compétitionvlekken uit kleren halen • détacher des vêtementsvechters uit elkaar halen • séparer des combattantsgaren uit elkaar halen • démêler les fils d'un écheveaueen machine uit elkaar halen • démonter une machine〈 figuurlijk〉 voor zich halen • se représenter (qc.) en esprit1 [met moeite ademen] respirer avec difficulté♦voorbeelden: -
5 heen en weer lopen
heen en weer lopen————————heen en weer lopen -
6 heen
1 [weg] parti2 [op de heenweg] à l'aller♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ver heen zijn • être à un stade avancé (de démence, d'alcoolisme, etc.)heen en weer lopen • aller et venir2 heen neem ik de tram, terug loop ik • je prendrai le tram à l'aller, et je rentrerai à piedergens heen gaan • aller quelque parthier wordt langs elkaar heen gepraat • c'est un dialogue de sourds〈 figuurlijk〉 waar wil je heen? • où veux-tu en venir?〈 figuurlijk〉 waar moet het heen? • comment cela finira-t-il?dwars door alles heen • à travers toutover de berg heen • par-delà la montagne -
7 hulp
♦voorbeelden:zijn hulp aanbieden • proposer son aidede hulp inroepen van iemand • appeler qn. à son secourste hulp snellen • venir à la rescoussehulp verlenen • apporter de l'aidehulp vragen • demander de l'aideom hulp schreeuwen • crier au secoursiemand te hulp komen • venir en aide à qn.eerste hulp (bij ongelukken) • premiers soins (en cas d'accident)hulp in de huishouding • aide ménagère -
8 opdraven
-
9 pas
pas1I 〈de〉♦voorbeelden:een veerkrachtige pas • un pas soupleiemand de pas afsnijden • couper la route à qn.de pas inhouden • ralentir le paser flink de pas inzetten • y aller d'un pas gaillardpas op de plaats maken • piétiner sur placezijn pas versnellen • presser le pastwee passen hier vandaan • à deux pas d'iciII 〈 het〉♦voorbeelden:in iets te pas komen • être nécessaire (à)jouw gedrag komt hier niet te pas • ton attitude est déplacéevan pas • opportunjuist van pas komen, te pas komen • 〈 op het goede tijdstip〉 tomber à pic; 〈 gelegen komen〉 venir au bon momentniet van pas • hors de proposdat zou uitstekend van pas komen • cela nous arrangerait biendat geeft geen pas • cela ne se fait pas————————pas25 [in nog hogere mate] 〈 onderwerp〉 voilà qui; 〈 lijdend voorwerp〉 voilà ce que, ça, c'est du, de la 〈+ zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:werktuigdelen pas maken • ajuster des pièceshet pas getrouwde stel • les jeunes mariéshij is pas aangekomen • il vient d'arriverik heb hem pas nog gezien • je l'ai vu l'autre jour encorezo pas • à l'instanthet is pas tien uur • il n'est que dix heureshet is pas een jaar geleden • il y a un an seulementwe zijn pas in Utrecht • nous ne sommes qu'à Utrechtdan pas • alors seulementzij is vanavond pas aangekomen • elle est seulement arrivée ce soirpas toen hij weg was begreep ik … • ce n'est qu'après son départ que j'ai compris …5 dat is pas lekker! • voilà qui est bon!dat is pas hard werken! • c'est ce qui s'appelle travailler! -
10 uitkrijgen
1 [erin slagen uit te trekken] parvenir à enlever2 [ten einde lezen] finir3 [erin slagen op te lossen] venir à bout (de)♦voorbeelden: -
11 vragen
1 [algemeen] demander2 [ondervragen] interroger3 [uitnodigen] inviter4 [+ om][het onvermijdelijk maken] chercher (qc.)5 [kaartspel][een bod doen] faire une enchère♦voorbeelden:van iemand het onmogelijke vragen • demander l'impossible à qn.hoge prijzen vragen • vendre cherhet lichaam vraagt rust • le corps a besoin de reposgevraagd: typiste • on demande une dactyloiemand de weg vragen • demander son chemin à qn.dat hoef je niet te vragen! • quelle question!als ik vragen mag, bent u getrouwd? • serait-il indiscret de vous demander si vous êtes marié?daar vraag je (me) wat • là, tu m'en demandes tropnu vraag ik je! • je vous demande un peu!vraag eens wat zij wil • demande-lui ce qu'elle veutje moet niet vragen hoe, vraag niet hoe • ne me demandez pas commentveel gevraagd • très demandénaar iemands gezondheid vragen • s'informer de la santé de qn.naar de prijs van een artikel vragen • demander le prix d'un articlehij vraagt altijd naar de kinderen • il prend toujours des nouvelles des enfantsnaar iemand vragen • demander qn.daar wordt niet naar gevraagd • 〈 dat telt niet〉 ça ne compte pas; 〈 daar gaat het niet om〉 là n'est pas la questionhij vraagt je om te komen • il te demande de venirdat mag ik niet van u vragen • je ne peux exiger cela de voushoeveel vraagt u voor deze stoffen? • combien demandez-vous pour ces étoffes?als je het mij vraagt • à mon avishij vraagt of hij mag komen • il demande s'il peut venirvragen hoe laat het is • demander l'heure2 wat wordt er gevraagd? • quelle est la question?3 iemand te eten vragen • inviter qn. à mangeriemand op een partijtje vragen • inviter qn. à une fête -
12 bestellen
ww1) faire venir, commander2) livrer, distribuer -
13 betrekken
ww2) acheter, faire venir (de chez qn)3) mêler (à), impliquer (qn dans)4) s'assombrir5) se couvrir -
14 doorworstelen
-
15 halen
-
16 invallen
-
17 juist
1. bn1) juste2) heureux/-euse3) correct2. bw1) justement2) correctement3) juste(ment)4) venir de5) précisément -
18 komen
-
19 loeven
wwvenir au vent, lofer -
20 opkomen
См. также в других словарях:
venir — [ v(ə)nir ] v. intr. <conjug. : 22; auxil. être> • 880; lat. venire I ♦ (Sens spatial) Marque un déplacement qui aboutit ou est près d aboutir au lieu où se trouve le locuteur ou un point de référence. ⇒ 1. aller, fam. s amener, se déplacer … Encyclopédie Universelle
venir — VENIR. v. n. Se mouvoir, se transporter d un lieu à un autre: Il ne se dit que pour marquer le mouvement qui se fait d un lieu esloigné à un plus proche. Il vint à nous tout effrayé. le voila qui vient aprés moy. aprés vinrent les presents de la… … Dictionnaire de l'Académie française
venir — Venir, neut. acut. Est fait du Latin Venire par apocope, et signifie arþriver à quelque lieu. Venir et arriver, Aduenire. Venir souvent, Ventitare. Venez ca, Heus, Eho. D ou viens tu? Vnde agis te? Plaut. Vien ça ici à moy, Adesdum. Vien ça à moy … Thresor de la langue françoyse
venir — (Del lat. venīre). 1. intr. Dicho de una persona: caminar. 2. Dicho de una cosa: Moverse de allá hacia acá. 3. Dicho de una persona o de una cosa: Llegar a donde está quien habla. 4. Dicho de una cosa: Ajustarse, acomodarse o conformarse a otra o … Diccionario de la lengua española
venir — venir, ¡se veía venir! expr. exclamación fatalista. ❙ «Decidimos romper nuestra relación, se veía venir.» Sergi Belbel, Caricias, 1991. ❙ «Lo de Sebas se veía venir...» Manuel Hidalgo, Azucena, que juega al tenis. ❙ «...eso lo veían venir.» Jesús … Diccionario del Argot "El Sohez"
venir — venir(se) 1. ‘Moverse hacia el lugar en el que está el que habla’ e ‘ir(se) a algún lugar en compañía del que habla’. Verbo irregular: v. conjugación modelo (→ apéndice 1, n.º 60). El imperativo singular es ven (tú) y vení (vos), y no ⊕ viene. 2 … Diccionario panhispánico de dudas
venir — es el modelo de su conjugación. Infinitivo: Gerundio: Participio: venir viniendo venido Indicativo presente imperfecto pretérito futuro condicional yo tú él, ella, Ud. nosotros vosotros ellos, ellas, Uds. vengo vienes viene venimos venís… … Wordreference Spanish Conjugations Dictionary
Venir de — ● Venir de + infinitif, indique que l action exprimée par l infinitif s est achevée tout récemment : Je viens de lui parler, il est d accord … Encyclopédie Universelle
Venir du cœur — ● Venir du cœur être spontané et sincère … Encyclopédie Universelle
Venir à — ● Venir à + infinitif, indique une éventualité soudaine, imprévue : S il venait à disparaître, que deviendraient les siens ? … Encyclopédie Universelle
venir à — ● Venir à + infinitif, indique une éventualité soudaine, imprévue : S il venait à disparaître, que deviendraient les siens ? … Encyclopédie Universelle