-
1 recoil
n. terugloop; terugtrekken--------v. terugdeinzen (voor), terugschrikkenrecoil1[ rie:kojl, rikkojl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————recoil2♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 lies often recoil (up)on the liar • leugens hebben vaak hun terugslag op de leugenaar -
2 cran
-
3 enrayer
enrayer [ãrejjee]2 〈 crisis, gevaarlijke ontwikkeling〉 tot staan brengen ⇒ stuiten, (af)remmen, een halt toeroepen aan♦voorbeelden: -
4 shot
adj. afgeschoten; verschoten (verschillende kleuren); vernietigd--------n. schot; schroot; poging; kiekje; slagshot1[ sjot]2 schutter♦voorbeelden:shot across the bows • schot voor de boeg, waarschuwingshot in the dark • slag in de luchtpay one's shot • zijn (deel van de) (drank)rekening betalen(do something) like a shot • onmiddellijk (iets doen)II 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud vaak: shot〉1 bereik♦voorbeelden:1 out of/within shot • buiten/binnen schot/bereik————————shot2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:1 his nerves are shot • hij is kapot/doodmoe〈 informeel〉 be shot of • klaar zijn met, af zijn van————————shot3→ shoot shoot/ -
5 barrel
n. vat, ton; loop (v.e. geweer)--------v. snel bewegenbarrel1[ bærəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:over a barrel • hulpeloos————————barrel2〈werkwoord; barrelled〉♦voorbeelden: -
6 cock
n. haan, kemphaan; makker; kraan, tap; lul (penis)--------v. overeind staan; spannen; scheef op zetten; een pistool trekkencock1[ kok] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:cock of the walk • dominant persoon————————cock2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ cock up cock up/ -
7 fire
n. vuur; brand; brandstichting; vreugdevuur; enthousiasme; schittering; passie--------v. ontslaan; aansteken; vuren; lossen; bakken; aanwakkeren; glinsterenfire1[ fajjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be full of fire • vol vuur/enthousiast zijnblow (up) a fire • een vuur aanblazencatch fire • vlam vattenlay a fire • een vuur aanleggenlight/make a fire • een vuur aanstekenmake up a fire • een vuur opstokenfight fire with fire • vuur met vuur bestrijdenset on fire, set fire to • in brand stekencease/open fire • het vuur staken/openen4 light the fire • de haard/kachel aanstekengo through fire and water • door het vuur gaan, alle gevaren trotserenplay with fire • met vuur spelenfire! • brand!————————fire2♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 oil-fired furnace • olie/petroleumkachelfire off a speech • een speech afstekenfire at/(up)on something • op iets schieten♦voorbeelden:it fired him with enthusiasm • het zette hem in vuur en vlam¶ fire up • bezielen, stimuleren -
8 détente
détente [deetãt]〈v.〉♦voorbeelden:4 〈 figuurlijk〉 être dur à la détente • gierig, op de penning zijn; 〈 ook〉moeilijk over te halen zijn, traag van begrip zijnappuyer, presser sur la détente • de trekker overhalenf1) ontspanning2) trekker3) werpvermogen4) expansie, uitzetting [gas] -
9 ready
adj. klaar, gereed--------interj. klaar!--------v. klaarmakenready1[ reddie] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————ready2〈bijvoeglijk naamwoord; readier〉1 klaar ⇒ gereed, af3 vlug ⇒ rad, gevat♦voorbeelden:ready, steady, go! • klaar? af!¶ ready cash/money • baar geld, kende muntready knowledge • parate kennisready reckoner • rekentabelfind a ready sale • gerede aftrek vindenhe was ready to cry • hij stond op het punt in tranen uit te barsten→ readily readily/————————ready3〈werkwoord; readied〉♦voorbeelden:————————ready4〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
10 bark
n. schors; geblaf; hoest; geluid van vuurschoten; zeilboot--------v. blaffen; iemand aanblaffen; schillen; schavenbark1♦voorbeelden:his bark is worse than his bite • (het is bij hem) veel geschreeuw en weinig wol————————bark2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)brullen ⇒ aanblaffen; luid aanprijzen4 tanen♦voorbeelden: -
11 load
n. vracht, lading; last; depressie--------v. inladen, laden; beladen; overladen; opladen; belastenload1[ lood] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:they have loads of money • ze zwemmen in het geld¶ come down like a load of bricks (on someone) • met een geweldige smak neerkomen (op iemand); plotseling te keer gaan (tegen iemand)————————load2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the table was loaded with presents • de tafel stond vol met cadeausthe dice seem to be loaded against me • het lijkt erop dat ik tegengewerkt word -
12 direct laying
rechtstreekse aanleg (aanleg door rechtstreeks richten van vuurwapen rechtop het doel wanneer er sprake is van oogcontact met het doel) -
13 recul
-
14 at the ready
at the ready -
15 cough
n. hoest; de waarheid ophoesten,bekennen--------v. hoesten; bekennencough1[ kof] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kuch(je) ⇒ hoestbui/aanval♦voorbeelden:1 have a bad cough • erg/lelijk hoesten————————cough2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 unidentified gunman
ongeïdentificeerde gebruiker van vuurwapen -
17 Kleinkaliber
-
18 rifling
n. het groeven van gleuven in de loop van een vuurwapen; gleuven in de loop van een vuurwapen -
19 carry
n. positie van geschouderd geweer; vervoer van boten over land; dragen--------v. dragen; vervoeren; voeren; verder gaancarry1[ kærie] 〈meervoud: carries〉————————carry2〈 carried〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vervoeren ⇒ transporteren, (over)brengen; (mee)dragen, steunen; (met zich) (mee)voeren, bij zich hebben; afvoeren; 〈 natuurkunde〉 (ge)leiden; (binnen)halen 〈oogst e.d.〉; drijven; door/optrekken2 zwanger/in verwachting zijn van3 veroveren ⇒ in de wacht/uit het vuur slepen, voor zich winnen5 (als artikel) voeren ⇒ in het assortiment hebben, verkopen♦voorbeelden:my brother carries the whole department • de hele afdeling draait op mijn broersuch a crime carries a severe punishment • op zo'n misdaad staat een strenge strafdiseases carried by insects • ziekten door insecten overgebrachtcarry to excess • te ver doordrijvencarry a motion • een motie steunenthis field carries wheat • op deze akker staat tarwe〈 informeel〉 the firm will carry you until your illness is over • de zaak springt bij tot je weer beter bentthe loan carries an interest • de lening is rentedragendhe carried the news to everyone in the family • hij ging de hele familie af/rond met het nieuwtjethese pipes will carry the oil • de olie zal via deze pijpleidingen getransporteerd wordencarry new pipes under a street • nieuwe buizen onder een straat leggenpower carries responsibility • macht verplicht tot verantwoordelijkheidwrite 3 and carry 2 • 3 opschrijven, 2 onthoudencopper wires carry electric current • elektrische stroom loopt door koperen dradenJoan carries herself like a model • Joan gedraagt zich als een mannequinyou don't have to carry that umbrella about all the time • je hoeft niet voortdurend die paraplu mee te slepenthe building will be carried up to 10 floors • het gebouw wordt opgetrokken tot 10 verdiepingencarry into effect • ten uitvoer brengen3 the government carried the country • de regering had de steun van het land/volkcarry one's motion/bill • zijn motie/wetsontwerp erdoor krijgenthe soldiers carried the enemy's position • de soldaten namen de vijandelijke stelling stormenderhand inhe carried his audience with him • hij nam het publiek (sterk) voor zich in6 this field can carry up to 25 sheep • op dit land kunnen hoogstens 25 schapen grazen/weidenthe report carried several suggestions • het rapport bevatte diverse suggestieshe can't carry a tune • hij kan geen wijs houdenhe can't carry more than a few drinks • hij kan maar een paar borrels hebbencarry too far • overdrijven→ carry along carry along/, carry away carry away/, carry back carry back/, carry forward carry forward/, carry off carry off/, carry on carry on/, carry out carry out/, carry over carry over/, carry through carry through/ -
20 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken
Страницы