-
1 get off
uitstappen (v. voertuig)get off♦voorbeelden:4 get off on the right/wrong foot • goed/slecht van start gaanget off to a good start • f van start gaan/goed beginnen6 get off cheaply/lightly • er goedkoop/licht van afkomenget off with/for two months (in prison) • er met twee maanden (gevangenis) afkomen¶ 〈 informeel〉 tell someone where he/she gets/can get off, tell someone where to get off • iemand op zijn nummer/plaats zetten〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get off with • het aanleggen met, aanpappen metII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 doen vrijkomen ⇒ er goed doen afkomen, vrijspraak krijgen voor♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 get off the ground • van de grond raken/komen -
2 step out
-
3 alight
adj. staat in brand; verlicht; aangestoken--------v. uitstappen, afstappen; landen op; van paard stijgenalight1[ əlajt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:2 alight with • stralend/schitterend van————————alight2〈werkwoord; ook alit, alit [əlit]〉1 afstappen ⇒ uitstappen, afstijgen♦voorbeelden:1 alight from a horse/car • van een paard stijgen/uit een auto stappen -
4 let off
afzetten, laten uitstappen; afvuren, afsteken; vrijstellen, vrijuit laten gaanlet offII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afvuren ⇒ afsteken, af laten gaan3 excuseren ⇒ vrijuit laten gaan, vrijstellen van♦voorbeelden:let off a gun • een pistool afvurenbe let off with • er afkomen met -
5 disembark
v. afstappen, disembarkeren; landen, belanden[ dissimba:k] 〈zelfstandig naamwoord: disembarkation〉1 van boord gaan ⇒ aan wal/land gaan; uitstappenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontschepen ⇒ aan land brengen, lossen -
6 drop off
iets posten (bv. "onderweg naar huis kan ik de brief posten bij het postkantoor); iemand een lift geven ("Je hoeft niet met de bus te gaan, je woont dicht bij me in de buurt, dus zal ik je onderweg afzetten")--------komen te vallen; in slaap vallendrop offII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
7 get down
get down♦voorbeelden:get down on one's knees • op zijn knieën gaan (zitten)¶ get down to something • aan iets kunnen beginnen, aan iets toekomenget down to business • ter zake komenget down to work • aan het werk gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
8 get out
weggaan, naar buiten gaanget out2 naar buiten gaan ⇒ weggaan, eruit komen3 ontkomen ⇒ maken dat je weg komt, ontsnappenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 eruit halen/krijgen 〈 splinter, vlekken enz.; ook figuurlijk〉2 uitbrengen ⇒ op de markt brengen, publiceren♦voorbeelden: -
9 hop in/out
hop in/outin/uitstappen -
10 hop
n. hup, sprong; (internet) hop, plaats van met elkaar aangesloten zijn van computers op het netwerk (via welke bericht verder doorgegeven wordt)--------v. springen, huppenhop1[ hop] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 〈 voornamelijk meervoud〉hop(plant/bel)♦voorbeelden:————————hop2〈 hopped〉1 hinkelen ⇒ huppen, wippen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overheen springen/wippen/huppen♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; slang〉 hop it! • smeer 'em!, donder op! -
11 set down
neerzetten; naar beneden halen; noterenset down♦voorbeelden:set something down to • iets toeschrijven aan -
12 disembarkation
n. het van boord gaan/uitstappen
См. также в других словарях:
uitstappen en duwen — sakatrusu / sakapusu … Woordenlijst Sranan