Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

ontspannen

Толкование Перевод

1 détendre

détendre [deetãdr]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ontspannen ⇒ los(ser) maken, doen verslappen

2 〈 figuurlijk〉 ontspannen ⇒ tot rust doen komen

II se détendre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈 ook figuurlijk〉 zich ontspannen

v

( se détendre) zich ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > détendre
2 distraire

distraire [diestrer]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vermaken ⇒ verstrooiing verschaffen, ontspannen

2 afleiden ⇒ afhouden (van)

II se distraire 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich ontspannen ⇒ ontspanning zoeken, zich vermaken

♦voorbeelden:

1 se distraire de ses soucis • zijn zorgen vergeten

1. v
1) versmaken, ontspannen

2) afleiden, afhouden (van)
2. se distraire
v

zich vermaken, zich ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > distraire
3 relaxer

relaxer [rəlaaksee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 in vrijheid stellen ⇒ ontslaan van rechtsvervolging

2 ontspannen

II se relaxer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich ontspannen ⇒ relaxen

1. v
1) in vrijheid stellen

2) ontspannen
2. se relaxer
v

zich ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > relaxer
4 relâcher

relâcher [rəlaasĵee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

♦voorbeelden:

¶ relâcher dans un port • een haven aandoen, binnenlopen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten verslappen ⇒ laten verflauwen

2 losser maken ⇒ ontspannen, laten verslappen

3 vrijlaten ⇒ op vrije voeten stellen

III se relâcher 〈 wederkerend werkwoord〉

1 verslappen ⇒ verflauwen

2 minder ijverig worden

3 losser worden ⇒ ontspannen

1. v
1) laten verslappen

2) vrijlaten
2. se relâcher
v

1) verslappen

2) minder ijverig worden

3) ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > relâcher
5 décontracté

décontracté [deekõtraaktee]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 ontspannen ⇒ los, soepel 〈 van spieren〉

2 ontspannen ⇒ relaxed, ongedwongen, op z'n gemak

♦voorbeelden:

2 conduite décontractée (d'une voiture) • losse rijstijl

Dictionnaire français-néerlandais > décontracté
6 décontracter

décontracter [deekõtraaktee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 spieren〉 ontspannen

II se décontracter 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > décontracter
7 délasser

délasser [deelaasee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ontspannen ⇒ verpozen, verkwikken

II se délasser 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich ontspannen ⇒ zich verpozen, uitrusten

Dictionnaire français-néerlandais > délasser
8 abandonner

abandonner [aabãdonnee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verlaten ⇒ in de steek laten, achterlaten

2 opgeven ⇒ afzien van, prijsgeven

3 〈+ à〉 overleveren (aan) ⇒ prijsgeven (aan)

♦voorbeelden:

1    mes forces m'abandonnent • mijn krachten begeven het

abandonner qn. à son sort • iemand aan zijn lot overlaten

2    abandonner une charge • een ambt neerleggen

abandonner la partie • (de strijd) opgeven

faire abandonner un projet à qn. • iemand van een plan afbrengen

II s'abandonner 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich overgeven (aan) ⇒ zich laten meeslepen (door), zich verlaten (op)

2 de moed verliezen ⇒ het opgeven

3 zich laten gaan ⇒ zijn hart uitstorten

4 zich ontspannen

♦voorbeelden:

1    s'abandonner à ses pensées • zijn gedachten de vrije loop laten

1. v
1) achterlaten, verlaten

2) opgeven
2. s'abandonner
v

1) zich overgeven (aan)

2) zich laten gaan

Dictionnaire français-néerlandais > abandonner
9 lâche

lâche [laasĵ]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉, lâchement [laasĵmã] 〈 bijwoord〉

1 laf(hartig)

2 laaghartig ⇒ verachtelijk, vuig

3 los(jes) ⇒ slap, wijd

4 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; literatuur〉 wijdlopig ⇒ slap, krachteloos

♦voorbeelden:

1 un(e) lâche • lafaard

adj

1) laf(hartig)

2) los, ontspannen

3) krachteloos, slap

Dictionnaire français-néerlandais > lâche
10 lâcher

lâcher¹ [laasĵee]

〈m.〉

1 (het) oplaten ⇒ (het) loslaten

————————

lâcher² [laasĵee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 bezwijken ⇒ het begeven, afgaan 〈 geweer〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 losser maken ⇒ vieren, ontspannen

2 loslaten

3 verlaten ⇒ opgeven, in de steek laten

4 laten gaan ⇒ laten vallen, oplaten

♦voorbeelden:

3    〈 sport en spel〉 lâcher le peloton • zich van het peloton losmaken

4    le mot est lâché • het hoge woord is eruit

lâcher une sottise • zich iets doms laten ontvallen

¶    lâcher les écluses • de sluizen openzetten

  → bride, élastique, morceau, paquet, pied

v

1) bezwijken

2) afgaan [geweer]

3) losser maken, vieren

4) loslaten

5) in de steek laten

Dictionnaire français-néerlandais > lâcher
11 reposer

reposer [rəpoozee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (uit)rusten ⇒ slapen, liggen

2 〈+ sur〉 rusten (op)

3 〈+ sur〉 berusten (op)

♦voorbeelden:

1 laisser reposer une terre • een stuk grond braak laten liggen

ici repose … • hier rust …

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten rusten ⇒ rust gunnen, ontspannen

2 neerzetten ⇒ terugzetten, -leggen, opnieuw zetten

3 〈 vraag〉 opnieuw stellen

III se reposer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 (uit)rusten ⇒ niets doen

2 〈+ sur〉 vertrouwen (op) ⇒ zich verlaten (op)

3 zich weer voordoen 〈 probleem〉

1. v
1) (uit)rusten, slapen

2) rusten (op)

3) laten rusten

4) neerzetten

5) opnieuw stellen [vraag]
2. se reposer
v

1) (uit)rusten

2) vertrouwen (op)

3) zich weer voordoen [probleem]

Dictionnaire français-néerlandais > reposer
12 tel

tel¹, telle [tel]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉

1 zo(danig) ⇒ zulk, dergelijk

2 een of ander ⇒ zo en zo, die en die

3 (zo)als ⇒ 〈 formeel〉 gelijk

♦voorbeelden:

1    telle est mon opinion • zo denk ik erover, dat is mijn mening

laisser les choses telles quelles • de dingen laten voor wat ze zijn

je te rends tes livres tels quels 〈 informeel〉, tels que • ik geef je je boeken terug zoals ik ze heb gekregen

il n'y a rien de tel • er gaat niets boven

rien de tel que la marche pour se détendre • er gaat niets boven wandelen om zich te ontspannen

on n'a jamais vu rien de tel • zoiets hebben we nog nooit gezien

comme tel, en tant que tel • als zodanig

s'il n'est pas avare, il passe pour tel • ook al is hij niet gierig, hij gaat er wel voor door

il est tel que son père • hij is net als zijn vader

2    telle quantité • een zekere hoeveelheid, zo en zo veel

un tel, une telle • die en die

tel ou tel • die of die, dit of dat, deze of gene

  → père, point

————————

tel², telle [tel]

〈 onbepaald voornaamwoord〉〈 formeel〉

1 (degene) die ⇒ de een of ander, menigeen

♦voorbeelden:

¶    tel consent, tel autre refuse • de één stemt toe, de ander weigert

1. = telle; pron
de een of ander
2. = telle; adj
1) zulk, dergelijk

2) een of ander

3) (zo)als

Dictionnaire français-néerlandais > tel
13 cool

cool [koel]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉〈 informeel〉

1 relaxed ⇒ cool, ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > cool
14 débander

débander [deebãdee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 vulgair〉 een slappe krijgen

♦voorbeelden:

¶ 〈 informeel〉 sans débander • zonder te verslappen, zonder ophouden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 het verband afnemen van ⇒ ontzwachtelen, de blinddoek afnemen

2 〈 veer, boog〉 ontspannen

III se débander 〈 wederkerend werkwoord〉

1 uitzwermen ⇒ verward uiteenlopen

Dictionnaire français-néerlandais > débander
15 décomplexé

décomplexé [deekõpleksee]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 zonder complexen ⇒ ontspannen, ongeremd, op z'n gemak

Dictionnaire français-néerlandais > décomplexé
16 décomprimer

décomprimer [deekõpriemee]

〈 werkwoord〉

1 de druk, spanning verminderen van ⇒ ontspannen, (laten) uitzetten

Dictionnaire français-néerlandais > décomprimer
17 défatiguer

défatiguer [deefaatiegee]

〈 werkwoord〉

1 de vermoeidheid verdrijven van ⇒ opfrissen, ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > défatiguer
18 dégeler

dégeler [deezĵlee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 ontdooien ⇒ smelten

♦voorbeelden:

1    faire dégeler qc. • iets laten ontdooien

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ontdooien ⇒ doen smelten, opwarmen

2 ontspannen ⇒ op zijn gemak stellen

3 vrijgeven ⇒ deblokkeren, vrijmaken

♦voorbeelden:

2    dégeler une assemblée • een vergadering in de stemming brengen

3    dégeler une situation politique • een politieke situatie uit de impasse halen

III se dégeler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 ontdooien ⇒ warm worden, loskomen, uit de plooi komen

IV 〈 onpersoonlijk werkwoord〉

1 dooien

Dictionnaire français-néerlandais > dégeler
19 détendu

détendu [deetãduu]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 〈 ook figuurlijk〉 ontspannen

Dictionnaire français-néerlandais > détendu
20 divertir

divertir [dievertier]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vermaken ⇒ afleiding, ontspanning bezorgen

II se divertir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich vermaken (met) ⇒ zich ontspannen (met), zich amuseren (met)

2 〈+ de〉 zich vermaken (ten koste van) ⇒ de spot drijven (met)

♦voorbeelden:

1 se divertir à insulter qn. • er behagen in scheppen iemand te beledigen

Dictionnaire français-néerlandais > divertir

Страницы

См. также в других словарях:

Mark Rutte — Mark Rutte, 2010 Mark Rutte (* 14. Februar 1967 in Den Haag) ist ein niederländischer Politiker und seit dem 14. Oktober 2010 Ministerpräsident der Niederlande. Seit 2006 ist er politischer Führer der rechtsliberalen Volkspartij voor Vrijheid en… … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

ontspannen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

ontspannen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: