Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

paren

Толкование Перевод

1 accoupler

accoupler [aakoeplee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 koppelen ⇒ aaneenschakelen 〈 elektriciteit〉 ⇒ bijeenvoegen

2 doen paren ⇒ laten dekken

II s'accoupler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 paren ⇒ dekken

1. v
1) koppelen, bijeenvoegen

2) doen paren [dieren]
2. s'accoupler
v

paren, dekken

Dictionnaire français-néerlandais > accoupler
2 apparier

apparier [aapaarjee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 tot paren samenvoegen ⇒ paarsgewijs sorteren

2 doen paren

♦voorbeelden:

1 apparier des chaussures • paren schoenen bij elkaar zoeken

II s'apparier 〈 wederkerend werkwoord〉

1 paren

Dictionnaire français-néerlandais > apparier
3 associer

associer [aasosjee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ bijeenbrengen, samenvoegen

2 verbinden ⇒ (met elkaar) in verband brengen

3 〈+ à〉 doen delen (in) ⇒ betrekken (bij, in), deelgenoot maken (van)

4 〈+ à〉 paren (aan) ⇒ in zich verenigen

II s'associer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich aansluiten (bij) ⇒ 〈+ à, avec〉 een vennootschap aangaan (met), een bondgenootschap sluiten (met)

2 〈+ à〉 deelnemen (aan) ⇒ delen (in), betrokken zijn (bij)

3 〈+ à, avec〉 samengaan (met) ⇒ passen (bij)

1. v
1) verenigen, samenvoegen

2) (met elkaar) in verband brengen

3) betrekken (bij, in)

4) in zich verenigen
2. s'associer (à)
v

1) zich aansluiten (bij)

2) een vennootschap aangaan (met)

3) betrokken zijn (bij)

4) samengaan (met)

Dictionnaire français-néerlandais > associer
4 marier

marier [maarjee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ à, avec〉 in de echt verbinden (met)

2 〈+ à, avec〉 uithuwelijken (aan) ⇒ ten huwelijk geven (aan)

3 〈+ à〉 combineren (met) ⇒ paren (aan)

♦voorbeelden:

2 une fille à marier • een huwbare dochter

II se marier (avec) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 trouwen (met) ⇒ huwen (met), in het huwelijk treden (met)

1. v
1) trouwen

2) uithuwelijken

3) combineren (met)
2. se marier (avec)
v

trouwen (met)

Dictionnaire français-néerlandais > marier
5 mêler

mêler [mellee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ à, de〉 (ver)mengen (met) ⇒ door elkaar roeren, kruisen 〈 dieren〉 ⇒ mixen 〈 geluid〉

2 〈+ à〉 verenigen (met) ⇒ combineren (met), paren (aan)

3 〈+ à, dans〉betrekken (bij, in) ⇒ verwikkelen (in)

4 in de war brengen ⇒ verwarren

♦voorbeelden:

4    mêler les cartes • de kaarten schudden

II se mêler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich vermengen (met) ⇒ samengaan, gepaard gaan (met)

2 〈+ à〉 zich voegen (bij) ⇒ zich aansluiten (bij), opgaan (in)

3 〈+ à, de〉 zich bemoeien (met) ⇒ zich mengen (in), deelnemen (aan)

4 verward, verstrikt raken ⇒ in de war raken, door elkaar lopen

♦voorbeelden:

1    l'orgueil s'en mêle • daar is afgunst in het spel

3    le mauvais temps s'en mêle • het slechte weer komt er tussen

le diable s'en mêle! • 't lijkt wel of de duivel ermee speelt!

mêle-toi de tes oignons! • bemoei je met je eigen zaken!

¶    se mêler de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het in zijn hoofd halen om te

1. v
1) (ver)mengen (met)

2) door elkaar roeren

3) mixen [geluid]

4) kruisen [dieren]

5) combineren (met)

6) verwikkelen (in)

7) verwarren
2. se mêler
v

1) zich vermengen (met)

2) zich aansluiten (bij)

3) zich bemoeien (met)

4) in de war raken

5) het in zijn hoofd halen (om te)

Dictionnaire français-néerlandais > mêler
6 monté

monte [mõt]

〈v.〉

1 (het) dekken ⇒ (het) paren, paringstijd

adj

1) bereden

2) voorzien (van)

3) ingericht

4) in elkaar gezet

Dictionnaire français-néerlandais > monté
7 unir

unir [uunier]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ (samen)voegen, (samen)bundelen, één maken

2 〈 figuurlijk〉 verbinden ⇒ binden, een band scheppen tussen

3 in zich verenigen

4 gelijk, glad, vlak maken ⇒ effenen, egaliseren

♦voorbeelden:

1    unir une chose à une autre • de ene zaak met de andere combineren

unir une province à un pays • een provincie bij een land inlijven

2    unir deux jeunes gens • twee jonge mensen in de echt verbinden

3    unir la beauté à l'intelligence • schoonheid aan intelligentie paren

II s'unir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verenigen ⇒ zich aaneensluiten

2 samengaan ⇒ samensmelten, één worden

3 bij elkaar passen ⇒ bijeenkomen

♦voorbeelden:

1    s'unir avec qn. contre qc., qn. • samen met iemand tegen iets, iemand in verzet komen, ten strijde trekken, de strijd aanbinden

2    s'unir à, avec qn., qc. • met iemand, iets samengaan

s'unir en qn. • bij iemand hand in hand gaan

1. v
1) verenigen, samenvoegen

2) verbinden

3) in zich verenigen

4) effenen, glad maken
2. s'unir
v

1) zich verenigen

2) samengaan, één worden

3) bij elkaar passen

Dictionnaire français-néerlandais > unir
8 accouplement

accouplement [aakoepləmã]

〈m.〉

1 paring ⇒ (het) paren, (het) dekken

2 koppeling ⇒ schakeling

♦voorbeelden:

2 accouplement en série • serieschakeling

Dictionnaire français-néerlandais > accouplement
9 allier

allier [aaljee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ verbinden

2 alliëren ⇒ legeren

3 paren (aan)

♦voorbeelden:

1    allier une personne à une autre • iemand met iemand anders laten trouwen

3    elle allie la beauté à la bienveillance • zij paart schoonheid aan vriendelijkheid

II s'allier (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verbinden (met) ⇒ een verbond sluiten (met)

2 zich verenigen ⇒ samengaan

3 bij elkaar passen

Dictionnaire français-néerlandais > allier
10 appareiller

appareiller [aapaarejjee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 van schip〉 zich gereedmaken voor vertrek ⇒ afvaren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 gelijke voorwerpen〉 passend samenvoegen ⇒ bij elkaar leggen

2 〈 trekdieren〉 samenvoegen 〈 voor 't werk〉

3 〈 fokdieren〉 koppelen 〈 voor de voortplanting〉

♦voorbeelden:

¶ appareiller un navire • een schip uitrusten

III s'appareiller 〈 wederkerend werkwoord〉

1 paren 〈m.b.t. fokdieren〉

Dictionnaire français-néerlandais > appareiller
11 appariement

appariement [aapaariemã]

〈m.〉〈 dierkunde〉

1 paring ⇒ (het) paren

Dictionnaire français-néerlandais > appariement
12 apparier des chaussures

apparier des chaussures

paren schoenen bij elkaar zoeken

Dictionnaire français-néerlandais > apparier des chaussures
13 unir la beauté à l'intelligence

unir la beauté à l'intelligence

schoonheid aan intelligentie paren

Dictionnaire français-néerlandais > unir la beauté à l'intelligence

См. также в других словарях:

Paren — Paren, S. Paaren … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
paren — abbrev. parenthesis * * * … Universalium
paren — (parenthesis) adv. text enclosed in parentheses; the characters ( ), curved lines used to enclose a sentence or phrase … English contemporary dictionary
paren — abbrev. parenthesis … English World dictionary
paren. — parenthesis. * * * paren., parenthesis. * * * abbr. parenthesis … Useful english dictionary
paren. — parenthesis. * * * … Universalium
paren — noun A parenthesis … Wiktionary
PAREN — parentes, parenti … Abbreviations in Latin Inscriptions
paren — [pə rɛn] noun Printing a round bracket. Origin early 20th cent.: abbrev. of parenthesis … English new terms dictionary
paren — t (L). A parent … Dictionary of word roots and combining forms
paren — pa·ren … English syllables

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

paren

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

paren

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: