-
1 to hollow out
uithollen -
2 to pocket
uithollen -
3 erode
v. wegspoelen, verslechteren, verminderen; uitbijten; uithollen[ irrood] -
4 scoop
n. schop, emmer, hoosvat; schep, lepel; spatel; (kaas)boor; haal (met een net), vangst; primeur, scoop (v. krant); grote winst (slang)--------v. scheppen; uithollen; hozen; binnenhalen, grijpen; vóór zijn, de loef afstekenscoop1[ skoe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schep ⇒ lepel; hoosvat; bak; schoep♦voorbeelden:————————scoop2〈 werkwoord〉3 hozen♦voorbeelden: -
5 scour
-
6 creuser
creuser [kreuzzee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uithollen ⇒ uitdiepen, (uit)graven♦voorbeelden:creuser (l'estomac) • hongerig maken♦voorbeelden:¶ se creuser (la tête, la cervelle) • zich 't hoofd breken, zich suf piekeren————————creuser (l'estomac)1. v1) (uit)graven2) delven [graf]3) uitdiepen [idee]2. se creuserv1) dieper/hol worden2) invallen [wangen]3) zich vormen -
7 durchlöchern
-
8 выдалбливать
vgener. uithollen, gutsen, inkepen, inkerven, uitbeitelen -
9 убежать
vgener. uithollen, de wijk nemen, drossen, ontglippen, overkoken (при кипении), wegrennen, zich voortmaken, zijn biezen pakken -
10 burrow
n. hol--------v. een hol graven; rustig wachten; nagaanburrow1[ burroo] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————burrow22 schuilen/wonen in een leger/holletje3 boren ⇒ wroeten, graven, zich (een weg) banen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 nestelen ⇒ begraven, wegdrukken♦voorbeelden:3 the cat burrowed its head into her shoulder • de poes nestelde zich met haar kop tegen haar schouder -
11 cave
n. grot--------v. instorten, inzakkencave1[ keev] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hol ⇒ grot, spelonk♦voorbeelden:————————cave21 een holte vormen ⇒ instorten, inzakken→ cave in cave in/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uithollen ⇒ uithakken, indeuken→ cave in cave in/ -
12 eviscerate
-
13 excavate
v. graven, delven, blootleggen, oudheden ontdekken[ ekskəveet]2 opgraven ⇒ uitgraven, blootleggen♦voorbeelden: -
14 hollow out
hollow out1 uithollen ⇒ graven, uitsteken -
15 hollow
adj. hol, uigehold; ijdel, doelloos, leeg--------n. gat, hol--------v. graven, uithollenhollow1[ holloo] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 leegte————————hollow2〈bijvoeglijk naamwoord; hollowness〉1 hol2 zonder inhoud ⇒ leeg, onoprecht————————hollow3〈 bijwoord〉1 volkomen♦voorbeelden: -
16 wear away
(langzaam) voortkruipen, voortduren (v. tijd); verslijten; uitputten; afmattenwear away1 verslijten ⇒ uitslijten, uithollen♦voorbeelden:1 the names on the tomb had worn away • de namen op de graftombe waren uit/weggesleten -
17 router
n. iets of iemand dat/die verzendt; (in computers) router, een apparaat dat berichten over een netwerk naar de juiste plaats van bestemming zendt; groefschaaf gebruikt voor uithollen of groeven in materiaal -
18 échancrer
-
19 évidage
-
20 évider
Страницы
- 1
- 2