Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский

(uit)graven

Толкование Перевод

1 creuser

creuser [kreuzzee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 graven ⇒ diep graven 〈 ook figuurlijk〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 uithollen ⇒ uitdiepen, (uit)graven

2 graven ⇒ uitgraven ⇒ 〈 voor〉 trekken ⇒ 〈 graf〉 delven

3 uithollen ⇒ hol maken ⇒ 〈 wangen〉 doen invallen

4 〈 idee〉 nader uitwerken ⇒ uitdiepen, goed bestuderen

♦voorbeelden:

2    creuser un abîme entre deux personnes • een kloof veroorzaken tussen twee mensen

3    front creusé de rides • voorhoofd doorgroefd met rimpels

¶    le grand air, ça creuse • de buitenlucht maakt hongerig

creuser (l'estomac) • hongerig maken

III se creuser 〈 wederkerend werkwoord〉

1 dieper worden ⇒ hol worden, invallen 〈van wangen enz.〉 ⇒ zich openen 〈 van afgrond〉

2 zich vormen

♦voorbeelden:

¶    se creuser (la tête, la cervelle) • zich 't hoofd breken, zich suf piekeren

————————

creuser (l'estomac)

hongerig maken

1. v
1) (uit)graven

2) delven [graf]

3) uitdiepen [idee]
2. se creuser
v

1) dieper/hol worden

2) invallen [wangen]

3) zich vormen

Dictionnaire français-néerlandais > creuser
2 burrow

n. hol
--------
v. een hol graven; rustig wachten; nagaan

burrow¹

[ burroo] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 leger 〈van konijn enz.〉 ⇒ hol(letje), tunnel(tje)

————————

burrow²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een leger graven ⇒ 〈 figuurlijk〉 zich nestelen, beschutting zoeken

2 schuilen/wonen in een leger/holletje

3 boren ⇒ wroeten, graven, zich (een weg) banen

♦voorbeelden:

1   she burrowed against his chest • ze schurkte zich behaaglijk tegen zijn borst

3   〈 figuurlijk〉 burrow into somebody's secrets • in iemands geheimen wroeten

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (uit)graven ⇒ uithollen

2 schuilhouden ⇒ ingraven

3 nestelen ⇒ begraven, wegdrukken

♦voorbeelden:

1   rabbits burrow shallow holes • konijnen graven legers

3   the cat burrowed its head into her shoulder • de poes nestelde zich met haar kop tegen haar schouder

English-Dutch dictionary > burrow
3 ausheben

ausheben

1 (uit)graven ⇒ weggraven, delven

2 uitlichten ⇒ uit de hengsels lichten

3 uit-, leeghalen ⇒ leegplunderen

4 oprollen ⇒ onschadelijk maken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausheben
4 ausscharren

ausscharren

1 uit de grond krabben

2 (uit)graven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausscharren
5 scoop

n. schop, emmer, hoosvat; schep, lepel; spatel; (kaas)boor; haal (met een net), vangst; primeur, scoop (v. krant); grote winst (slang)
--------
v. scheppen; uithollen; hozen; binnenhalen, grijpen; vóór zijn, de loef afsteken

scoop¹

[ skoe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 schep ⇒ lepel; hoosvat; bak; schoep

2 schepbeweging ⇒ greep

3 primeur 〈 in krant〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 sensationeel nieuwtje

4 〈geen meervoud; informeel〉 fortuin ⇒ speculatiewinst

♦voorbeelden:

1   three scoops of ice cream • drie scheppen ijs

2   at/with one scoop • in één beweging; 〈 figuurlijk〉 in één keer

————————

scoop²

〈 werkwoord〉

1 scheppen ⇒ lepelen

2 uithollen ⇒ (uit)graven

3 hozen

4 binnenhalen ⇒ grijpen 〈 geld〉, in de wacht slepen

5 〈 informeel〉 vóór zijn ⇒ de loef afsteken

♦voorbeelden:

1   scoop out • opscheppen

     scoop up • opscheppen 〈 met handen, lepel〉

3   scoop out • leeghozen

4   scoop in/up • binnenhalen

5   the Observer scooped the other newspapers • The Observer was de andere kranten vóór

English-Dutch dictionary > scoop
6 ausschaufeln

ausschaufeln

1 uitgraven

2 (uit)graven ⇒ aanleggen, opgraven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausschaufeln
7 teufen

teufen

〈 mijnwezen〉

1 uitdiepen ⇒ (uit)graven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > teufen
8 ausschachten

ausschachten

1 (uit-, af)graven

♦voorbeelden:

1 eine Baugrube ausschachten • een bouwput graven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausschachten
9 graben

graben

I    〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉

1 graven ⇒ uitgraven, spitten, scheppen; delven; opgravingen doen

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 etwas aus seiner Tasche graben • iets diep uit zijn zak te voorschijn halen

die Hände in die Taschen graben • zijn handen diep in zijn zakken steken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 graveren ⇒ prenten; 〈 figuurlijk〉 griffen

III sich graben 〈 wederkerend werkwoord〉

1 (zich) boren ⇒ graven

♦voorbeelden:

1    das hat sich mir ins Gedächtnis gegraben • dat staat in mijn geheugen gegrift

¶    〈 spreekwoord〉 wer andern eine Grube gräbt, fällt selbst hinein • wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > graben
10 spit

n. spuug, spog, speeksel; perfekte gelijkenis; spit (steek met de spade); landtong
--------
v. spuwen, spugen; blazen; spetteren; motregenen; eruit gooien
--------
v. spuwen; uitspugen; druppelen (regen); geluid van spugen laten horen (bij kwaadheid)

spit¹

[ spit]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 spit ⇒ braadspit

2 landtong

3 spade ⇒ schop

♦voorbeelden:

3   dig a hole two spit(s) deep • een gat twee spaden diep graven

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 spuug ⇒ speeksel

2 geblaas ⇒ gesis 〈 van kat〉

3 buitje

♦voorbeelden:

3   a spit of snow • een sneeuwbuitje

¶ the spitting of • het evenbeeld van

     spit and polish • (grondig) poetswerk 〈 bijvoorbeeld in het leger〉

→ dead dead/, very very/

————————

spit²

〈spit/spat, spit/spat [ spæt]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 spuwen ⇒ spugen

2 sputteren ⇒ blazen 〈 bijvoorbeeld kat〉

3 lichtjes neervallen ⇒ druppelen 〈 regen〉; zachtjes sneeuwen

♦voorbeelden:

1   I could have spat in his eye • ik had hem in het gezicht kunnen spugen

¶ he is the spitting image of his father • hij lijkt als twee druppels water op zijn vader

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈ook +out〉 (uit)spuwen ⇒ (uit)spugen, opgeven

♦voorbeelden:

1   spit blood • bloed opgeven

¶ spit out a curse • er een vloek uitgooien

     〈 informeel〉 spit it out! • voor de dag ermee!

————————

spit³

〈werkwoord; spitted〉

1 aan het spit steken/rijgen ⇒ spietsen

English-Dutch dictionary > spit
11 stope

n. scheppen om lood uit te graven (in mijnen)
--------
v. lood uit mijn halen

English-Dutch dictionary > stope
12 ausstechen

ausstechen

1 (uit)steken

2 graven

3 uitsnijden

4 overtroeven, overtreffen

5 〈 ambachtelijk〉 uitsteken ⇒ graveren

♦voorbeelden:

3 Plätzchen ausstechen • koekjes uitsnijden

4 einen Nebenbuhler ausstechen • een mededinger de loef afsteken

jemanden bei einem Mädchen ausstechen • iemand uit de gunst van een meisje verdringen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausstechen
13 grave

adj. ernstig; serieus; ernstige uitdrukking
--------
n. graf
--------
v. graveren; beitelen; griffen

grave¹

[ greev] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 graf ⇒ grafkuil; 〈 figuurlijk〉 dood, ondergang

♦voorbeelden:

1   from the cradle to the grave • van de wieg tot het graf

     silent as the grave • zwijgend/stil als het graf

     dig one's own grave • zichzelf te gronde richten

     rise from the grave • uit de dood opstaan

————————

grave²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 belangrijk ⇒ gewichtig

2 ernstig ⇒ zwaar, erg

3 ernstig ⇒ plechtig

♦voorbeelden:

1   grave issue • ernstige zaak

3   a grave look on his face • een ernstige uitdrukking op zijn gezicht

————————

grave³

[ greev] 〈werkwoord; voltooid deelwoord ook graven〉

1 graveren ⇒ griffen

2 beitelen ⇒ beeldhouwen

English-Dutch dictionary > grave
14 scratch

n. schram; krab, -krab; onaangenaam geluid; gegier; gekraak; gekrabbel; beginpunt; vanaf het begin; nul; geld (slang)
--------
v. schrammen; krabben, -krab; onaangenaam geluidmaken; gieren; kraken; krassen, met moeite behalen; uitwissen

scratch¹

[ skrætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 krasje ⇒ schram

2 krabbeltje

3 〈 geen meervoud〉 gekrab

4 startstreep

♦voorbeelden:

1   without a scratch • ongedeerd

2   scratch of the pen • berichtje; krabbeltje

3   have a good scratch • zich eens goed krabben

4   start from scratch • 〈 figuurlijk〉bij het begin beginnen, met niets beginnen

¶ up to scratch • in vorm; op het vereiste niveau

     bring someone up to scratch for a test • iemand klaarmaken voor een test

     come up to scratch • het halen/redden

     it comes up to scratch • het voldoet

————————

scratch²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 samengeraapt

♦voorbeelden:

1   a scratch meal • een restjesmaaltijd

————————

scratch³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 scharrelen ⇒ wroeten

2 zich terugtrekken 〈 uit de (wed)strijd〉

3 〈informeel; muziek〉 scratchen

♦voorbeelden:

¶ scratch along • het hoofd boven water weten te houden

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 krassen ⇒ (zich) krabben, krassen maken/krijgen (in)

♦voorbeelden:

1   a dog was scratching at the door • een hond krabde aan de deur

¶ 〈 spreekwoord〉 you scratch my back and I'll scratch yours • als de ene hand de andere wast, dan zijn ze beide schoon

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (zich) schrammen

2 krabbelen 〈 briefje〉

3 schrappen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ doorhalen

4 terugtrekken ⇒ intrekken 〈 inschrijving〉

5 uitschrapen

6 〈+together/up〉 bijeenschrapen 〈geld; informatie〉 ⇒ bijeenrapen 〈 ploeg〉

♦voorbeelden:

1   he scratched his hand • hij schramde zijn hand

3   scratch out something • iets uitkrassen

5   scratch (out) a hole • een gat graven

English-Dutch dictionary > scratch
15 minable

adj. te ondermijnen, op te blazen; uit te graven, te ontginnen

English-Dutch dictionary > minable
16 auswerfen

auswerfen

1 uitwerpen, uitgooien

2 uitwerpen ⇒ (uit)braken

3 uitgooien

4 uitgraven

5 bestemmen ⇒ beschikbaar stellen

6 produceren

♦voorbeelden:

1    einen Anker auswerfen • een anker uitwerpen

2    Asche, Lava auswerfen • as, lava uitspuwen

〈 formeel〉 Blut auswerfen • bloed opgeven, ophoesten

3    jemandem ein Auge auswerfen • iemand een oog uitgooien

4    einen Graben auswerfen • een sloot graven

5    Gratifikationen auswerfen • gratificaties uitkeren

6    die Maschine wirft jede Minute 100 Nägel aus • de machine produceert 100 spijkers per minuut

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > auswerfen
17 ziehen

ziehen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 trekken ⇒ tochten, gaan

2 resultaat, succes hebben

3 verhuizen ⇒ gaan wonen, vertrekken

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 ziehende Schmerzen • stekende pijnen

es zieht hier • het tocht hier

〈 leger〉 auf Wache ziehen • op wacht gaan

in den Kampf ziehen • ten strijde trekken

2    diese Ausrede zieht nicht mehr • dit smoesje heeft geen succes meer

dieser Film zieht nicht • deze film trekt geen publiek

das zieht nicht bei ihr • dat lukt bij haar niet

3    er zog aufs Land • hij ging op het platteland wonen

〈 schaken〉 mit dem Springer ziehen • het paard verzetten

sie zog zu ihrem Freund • zij ging bij haar vriend wonen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 trekken ⇒ (te voorschijn) halen; rekken

2 kweken, fokken ⇒ telen; opvoeden

♦voorbeelden:

1    den Degen ziehen • de degen trekken

〈 medisch〉 die Fäden ziehen • de hechtingen verwijderen

〈 figuurlijk〉 Folgerungen, Schlüsse ziehen • conclusies trekken

einen Graben ziehen • een sleuf, sloot graven

den Hut ziehen vor jemandem • de hoed afnemen voor iemand

um einen Garten eine Mauer, einen Zaun ziehen • een tuin ommuren, omheinen

der Stoff lässt sich ziehen • de stof is rekbaar

es zieht mich heimwärts • iets drijft mij naar huis

〈 figuurlijk〉 ich zog seinen Zorn auf mich • ik haalde me zijn woede op de hals

den Wein auf Flaschen ziehen • de wijn op flessen trekken

〈 figuurlijk〉 jemanden auf seine Seite ziehen • iemand op zijn hand krijgen

aus diesem Gestein zieht man Eisen • uit dit gesteente wint men ijzer

〈 figuurlijk〉 etwas in die Länge ziehen • iets rekken

〈 figuurlijk〉 jemanden ins Gespräch ziehen • iemand in het gesprek betrekken

〈 figuurlijk〉 etwas ins Lächerliche ziehen • iets belachelijk maken

〈 figuurlijk〉 jemanden ins Vertrauen ziehen • iemand in vertrouwen nemen

〈 figuurlijk〉 das zieht Folgen nach sich • dat zal gevolgen hebben

2    Blumen ziehen • bloemen kweken, telen

III sich ziehen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 rekken ⇒ eindeloos zijn, lijken

2 kromtrekken

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 diese Steigung zieht sich • er lijkt geen eind te komen aan deze stijging

das Gebirge zieht sich bis zur Küste • het gebergte zet zich voort tot aan de kust

〈 figuurlijk〉 das Gespräch zieht sich in die Länge • het gesprek duurt maar voort

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ziehen

См. также в других словарях:

De Graeff — Mitglieder der Familie De Graeff[1] bei der Ankunft in Soestdijk. Gemälde von Jacob van Ruisdael und Thomas de Keyser (1656/1660), National Gallery of Ireland De Graeff, auch Graeff sowie De Graeff van Polsbroek genannt, ist der Name eines noch… … Deutsch Wikipedia
2010 in heavy metal music — 2010 in music By location Canada – Europe – Great Britain – Ireland – Sweden – Japan – New Zealand – United States By genre Alternative, country, electropop, heavy metal, hip hop, opera By topic List of albums… … Wikipedia
Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia
Mund — 1. A Müs as iar sat üsh a Uugan. (Nordfries.) – Johansen, 58. Der Mund ist früher satt als die Augen. 2. Alles im Munde, in den Händen nichts. Frz.: Il a dit cela de bouche, mais le coeur n y touche. – Il ne dit ou promet que des lèvres. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Cornelis de Graeff — Bildnis Cornelis de Graeff Vorlage:Infobox Gemälde/Wartung/KünstlerNicolaes Eliaszoon Pickenoy, 1636 Öl auf Leinwand Gemäldegalerie Berlin … Deutsch Wikipedia
Gerulfinger — Die Gerulfinger waren die Familie der ersten Grafen von (West )Friesland und Holland. Namensgebend war Gerulf der Ältere († nach 839), von dem angenommen wird, dass er vom Friesenkönig Radbod († 719) abstammt (die Aussage gilt für eine namentlich … Deutsch Wikipedia
Boelens Loen — Familienwappen der Boelens[1] Die Boelens (auch Boel) sowie Boelens Loen waren ein holländisches Patriziergeschlecht. Die Familie kam zwischen den Jahren 1360 und 1680 in den Regierungslisten der Stadt vor. Sie galten in ihrer Zeit als ein… … Deutsch Wikipedia
Mechtild von Geldern — (* um 1324; † 1384 in Huissen) war Gräfin von Kleve (1347–1368) und späterhin Anwärterin auf den Herzogstitel von Geldern (1371–1379). Sie stammte aus der Familie der Flamenses. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Literatur 3 Weblinks … Deutsch Wikipedia
Fehnsiedlung — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Fehnsiedlungen — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia
Fehntjer — Moorkolonisierung oder Moorkolonisation bezeichnet die Urbarmachung des Landes und Ansiedlung von Menschen in Moorgebieten. In verschiedenen Perioden der Menschheitsgeschichte wurden moorige Feuchtbodengebiete für Siedlung und Landwirtschaft… … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

(uit)graven

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

(uit)graven

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: