-
1 traject
передавать; пропускать -
2 traject
-
3 traject
1. [ʹtrædʒekt] n1. переправа; паром2. переезд ( через реки); переход (через пропасть и т. п.)2. [trəʹdʒekt] v1. переправляться2. передавать ( мысли) -
4 traject
['trædʒekt]1) Общая лексика: паром, передавать (мысли), переезд (через реки), переправа, переправляться, переход (через пропасть)2) Французский язык: проход -
5 traject
< nav> ■ Eisenbahnfähre f -
6 traject
v.t.paar pahoñchaana / tarsiil karna -
7 traject
n1) переправа; пором* * *I n1) переправа; пором2) переїзд ( через річку); перехід ( через прірву)II v2) передавати ( думки) -
8 traject
I n1) переправа; пором2) переїзд ( через річку); перехід ( через прірву)II v2) передавати ( думки) -
9 traject
vt. (빛 등을)통하게 하다, 전도하다(transmit), (강 등을)건너가다, 엄다 -
10 traject
از محلي عبور كردن ، از مسير بخصوصي گذشتن، عبور ، گذرگاه، ورا افكني، ورا افكندن -
11 traject
-
12 traject
v.1 tirar, arrojar.2 traspasar.(pt & pp trajected) -
13 traject
передаватьпереправляться -
14 traject
1. n переправа; паром2. n переезд; переход3. v переправляться4. v передавать -
15 traject
1) переправа; паром2) переезд; переход (напр. через пропасть) -
16 haul
n. trek, sleep--------v. trekken, slepen; veranderen van richtinghaul1[ ho:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 haal ⇒ trek; het halen, het trekken♦voorbeelden:in/over the long haul • op lange termijn————————haul21 trekken ⇒ hijsen, rukken2 〈 scheepvaart〉 van koers veranderen ⇒ oploeven; 〈 figuurlijk〉 van gedachte veranderen, zich bedenken♦voorbeelden:1 haul to/(up)on the wind • bij de wind brassen, oploevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:haul in the net • het net binnenhalen→ haul up haul up/ -
17 stage
n. etappe, stadium; toneel; traject; halte; wagen--------v. opvoeren, ten tonele brengen; organiserenstage1[ steedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 podium ⇒ platform, toneel♦voorbeelden:be on the stage • aan het toneel verbonden zijn3 at this stage • op dit punt, in dit stadiumin stages • gefaseerdset the stage for • de weg bereiden voor————————stage2〈 werkwoord〉 -
18 a four-mile haul
-
19 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
20 sweep
n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger--------v. vegen; opvegen; voeren; schrijdensweep1[ swie:p]2 veger ⇒ bezem, stoffer4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn♦voorbeelden:make a clean sweep • schoon schip maken5 sweep of the eye • oogopslag, blikwide sweep • wijde draai/bochtmake a sweep • een bocht maken, draaienat one/a sweep • in één klap¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschapclean sweep • verpletterende overwinning3 beweging ⇒ stroom, golving♦voorbeelden:beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van————————sweep21 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen♦voorbeelden:sweep by/past • voorbijschietensweep down on • aanvallensweep on • voortijlensweep round • zich (met een zwaai) omdraaiensweep from/out of the room • de kamer uit stuivensweep into power • aan de macht komena wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over♦voorbeelden:sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piratensweep the dirt away • het vuil wegvegensweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen♦voorbeelden:sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand2 sweep along • meesleuren/slepenbe swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd wordenbe swept out to sea • in zee gesleurd wordena new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Traject — Traj ect, n. [L. trajectus, fr. trajicere: cf. F. trajet, OF. traject. See {Traject}, v. t.] 1. A place for passing across; a passage; a ferry. [Obs.] Cotgrave. [1913 Webster] 2. The act of trajecting; trajection. [1913 Webster] 3. A trajectory.… … The Collaborative International Dictionary of English
Traject — Tra*ject , v. t. [imp. & p. p. {Trajected}; p. pr. & vb. n. {Trajecting}.] [L. trajectus, p. p. of trajicere to throw across; trans across + jacere to throw. See {Jet} a shooting forth.] To throw or cast through, over, or across; as, to traject… … The Collaborative International Dictionary of English
Traject — (v. lat.), die Überfahrt, das Übersetzen (über ein Wasser). Daher Trajectanstalten mit Schienensträngen (Eisenbahnschienen in Spurweite) versehene Vorrichtungen, welche zum Übersetzen von Eisenbahnwagen resp. Zügen über Flüsse dienen. In der… … Pierer's Universal-Lexikon
Traject — Traject, lat. deutsch, Ueberfahrt; trajiciren, überfahren, übersetzen; trajectitia pecunia, übers Meer angeliehenes Capital, wobei der Gläubiger die Seegefahr trägt und dagegen bis 12% Zins (nauticum foenus) bezieht … Herders Conversations-Lexikon
traject — index deliver, project (impel forward) Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
traject — [trə jekt′] vt. [< L trajectus, pp. of trajicere, to throw or fling over or across < tra (see TRANS ) + jacere, to throw: see JET1] Now Rare to transmit or transport trajection n … English World dictionary
traject — transitive verb Etymology: Latin trajectus, past participle of traicere Date: 1657 transmit • trajection noun … New Collegiate Dictionary
traject — trajection, n. /treuh jekt /, v.t. Archaic. to transport, transmit, or transpose. [1545 55; < L trajectus (ptp. of traicere to cast, throw over or across), equiv. to tra (var. of trans TRANS ) + jec (comb. form of jacere to throw) + tus ptp.… … Universalium
traject — tra•ject [[t]trəˈdʒɛkt[/t]] v. t. to transmit • Etymology: 1545–55; < L trājectus, ptp. of trāicere to throw or across =trā , var. of trāns trans + icere, comb. form of jacere to throw tra•jec′tion, n … From formal English to slang
traject — … Useful english dictionary
Lauenburg-Hohnstorfer Elb-Traject-Anstalt — Das Traject Lauenburg Hohnstorf (Lauenburg Hohnstorfer Elb Traject Anstalt) war eine Eisenbahnfähre über die Elbe zwischen dem linkselbischen Hohnstorf im damaligen Königreich Hannover (ab 1866 Preußische Provinz Hannover) und Lauenburg im damals … Deutsch Wikipedia