-
101 to stick fast
vastkleven -
102 to stick on
vastplakken op -
103 to stick to
opplakken -
104 to stick together
samenkleven -
105 bill
n. Bill (voornaam); rekeningbill1[ bil] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rekening ⇒ factuur, nota2 lijst ⇒ aanplakbiljet, (strooi)biljet; programma3 certificaat ⇒ bewijs, brief, rapport4 bek ⇒ snavel, neus♦voorbeelden:〈Brits-Engels; bouwkunst〉 bill of quantities • (quanta) bestek, kostenraming, begrotingstick no bills • verboden aan te plakken〈 scheepvaart〉 bill of health • gezondheidsattest, gezondheidspas〈 scheepvaart〉 bill of lading • vrachtbrief, cognossementbill of rights 〈 ook Bill of Rights〉 • officiële verklaring van de rechten van bepaalde groepen van personen, Bill of Rights 〈Brits-Engels: grondwettelijke overeenkomst van 1689; Amerikaans-Engels: de eerste tien amendementen op de Grondwet〉bill of sale • koopakte, koopcontractbills payable • te betalen wisselsbills receivable • te innen wisselsfill/fit the bill • geschikt zijn, aan iemands wensen tegemoet komen→ clean clean/————————bill2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 op het affiche plaatsen ⇒ aankondigen, aanplakken♦voorbeelden:2 the gas company bills its customers every quarter • het gasbedrijf stuurt zijn klanten elk kwartaal een rekening -
106 carrot
n. wortel[ kærət]♦voorbeelden:¶ which shall it be: the carrot or the stick? • 〈 ongeveer〉zeg het maar: moet het goedschiks of kwaadschiks? -
107 chalk
n. krijt--------v. krijten, met krijt schrijvenchalk1[ tsjo:k]→ long long/1 krijt♦voorbeelden:〈 informeel〉 as different as chalk and/from cheese, as like as chalk and cheese • verschillend als dag en nacht→ French French/————————chalk2〈 werkwoord〉1 krijten ⇒ met krijt schrijven/merken♦voorbeelden: -
108 charcoal
-
109 chin
n. kin--------v. aanmoediging[ tsjin]1 kin♦voorbeelden:take something on the chin • iets moedig verdragen〈 informeel〉 (keep your) chin up! • kop op! -
110 cleft
adj. gespleten, gekloofd--------n. spleet, barst, scheurcleft1[ kleft] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————cleft2♦voorbeelden:¶ be (caught) in a cleft stick • in de knel zitten, in het nauw zitten -
111 cotton bud
-
112 crosscheck
n. kruiscontrole, contracheck; (Sport) op illegale wijze een bodycheck geven door een tegenstander met de hockeystick door beide handen vastgehouden en boven het ijs gehouden te slaancrosscheck1————————crosscheck21 (op andere manieren/via andere kanalen) controleren -
113 dirt
n. vuil; stof; roddelpraat[ də:t]1 vuil ⇒ modder; drek, stront; viezigheid, smerige troep♦voorbeelden:1 that woman is as cheap/common as dirt • dat is een ordinaire/vulgaire vrouwtreat someone like dirt • iemand als oud vuil behandelen¶ eat dirt • beledigingen (moeten) slikken, door het stof moeten〈 spreekwoord〉 fling enough dirt and someone will stick • 〈 ongeveer〉 wee de wolf die in een kwaad gerucht staat -
114 dirty
adj. vuil, vies, smerig; stormachtig--------v. vies, vuil; vies worden, vervuilendirty1[ də:tie] 〈bijvoeglijk naamwoord; dirtily〉1 vies ⇒ vuil, smerig2 obsceen ⇒ vuil, schunnig3 verachtelijk ⇒ laag, gemeen, oneerlijk4 sterk radioactief ⇒ met veel radioactiviteit/radioactieve neerslag, vuil♦voorbeelden:2 dirty words • obscene/vieze woordenplay a dirty trick on someone • iemand een gemene streek leveren¶ 〈 informeel〉 get the dirty end of the stick • oneerlijk behandeld worden, opgezadeld worden met het vervelendste werkwash one's dirty linen in public • de vuile was buiten hangendirty money • vuil werk toeslag————————dirty2〈 dirtied〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevuilen ⇒ vuil/smerig maken————————dirty3♦voorbeelden: -
115 gullet
n. keelgat; strot[ gullit]♦voorbeelden: -
116 gun
n. geweer; pistool; kanon; pistool (i.d. spreektaal)--------v. neerschieten, doodschieten; (motor) laten razengun1[ gun] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 vuurwapen ⇒ (jacht)geweer, pistool5 → gunman gunman/♦voorbeelden:spike someone's guns • iemand de wind uit de zeilen nemenstick to one's guns • voet bij stuk houden→ great great/————————gun2〈 gunned〉1 jagen ⇒ op jacht zijn/gaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
117 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
118 knitting
-
119 last
adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde--------adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk--------n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)--------v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaanlast1[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 last♦voorbeelden:2 last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol————————last22 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn♦voorbeelden:————————last3〈telwoord; the; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerpin my last • in mijn vorige brieffight to/till the last • vechten tot het uiterstewe have seen the last of him • die zien we niet meer terug¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte————————last4〈 bijwoord〉3 → lastly lastly/♦voorbeelden:last-mentioned • laatstgenoemdelast but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least2 when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?————————last5〈 telwoord〉♦voorbeelden:his last book • zijn laatste/vorige boekon his last legs • met zijn laatste krachtenat the last minute/moment • op het laatste moment/ogenbliklast night • gister(en)avond, vannachthe's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigenlast Tuesday • vorige week dinsdagthe last but one • de voorlaatstethe last few days • de laatste/afgelopen paar dagenthe second last page • de voorlaatste bladzijdethat's the last straw • dat doet de deur dichtthe last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's -
120 leech
n. bloedzuiger; parasiet, iemand die parasiteert; dokter (slang)--------v. aderlaten met bloedzuigers, bloedzuigers aanleggen/zetten; genezen/helen[ lie:tsj]♦voorbeelden:¶ cling/stick like a leech (to) • niet weg te branden/slaan zijn (bij)
См. также в других словарях:
stick — Ⅰ. stick [1] ► NOUN 1) a thin piece of wood that has fallen or been cut off a tree. 2) a piece of trimmed wood used for support in walking or as a weapon. 3) (in hockey, polo, etc.) a long, thin implement used to hit or direct the ball or puck.… … English terms dictionary
stick — [stik] n. [ME stikke < OE sticca, akin to Du stek, ON stik < IE base * steig , a point > STAKE, Frank * stakka, Gr stigma, L instigare, INSTIGATE] 1. a long, usually slender piece of wood; specif., a) a twig or small branch broken off or … English World dictionary
Stick — Stick, v. i. 1. To adhere; as, glue sticks to the fingers; paste sticks to the wall. [1913 Webster] The green caterpillar breedeth in the inward parts of roses not blown, where the dew sticketh. Bacon. [1913 Webster] 2. To remain where placed; to … The Collaborative International Dictionary of English
Stick — Stick, n. [OE. sticke, AS. sticca; akin to stician to stab, prick, pierce, G. stecken a stick, staff, OHG. steccho, Icel. stik a stick. See {Stick}, v. t..] 1. A small shoot, or branch, separated, as by a cutting, from a tree or shrub; also, any… … The Collaborative International Dictionary of English
Stick — Stick, v. t. [imp. & p. p. {Stuck}(Obs. {Sticked}); p. pr. & vb. n. {Sticking}.] [OE. stikien, v.t. & i., combined with steken, whence E. stuck), AS. stician, v.t. & i., and (assumed) stecan, v.t.; akin to OFries. steka, OS. stekan, OHG. stehhan … The Collaborative International Dictionary of English
stick — 1 Stick, adhere, cohere, cling, cleave can mean to be or become closely, firmly, or indissolubly attached. Stick implies attachment by affixing; one thing or a person sticks to another, or things or persons stick together when they are literally… … New Dictionary of Synonyms
Stick it — Titre original Stick It Réalisation Jessica Bendinger Durée 1h45 Sortie 21 avril 2006 Langue(s) originale(s) anglais Pays d’origine … Wikipédia en Français
Stick It — Données clés Titre québécois Tomber... Pile Titre original Stick It Réalisation Jessica Bendinger Pays d’origine … Wikipédia en Français
Stick — bezeichnet ein Sportgerät, siehe Stick (Polo) ein Werkzeug des Schlagzeugers, siehe Sticks (Schlagzeug) ein Speichermedium für Daten, siehe Memory Stick oder USB Stick ein Peripheriegerät (z. B. DVB T Stick, WLAN Adapter, Bluetooth Adapter,… … Deutsch Wikipedia
stick — [n] pole, often wooden bar, bat, baton, billet, birch, bludgeon, board, branch, cane, club, cudgel, drumstick, ferrule, ingot, mast, rod, rule, ruler, shoot, slab, slat, staff, stake, stalk, stave, stem, strip, switch, timber, twig, wand, wedge;… … New thesaurus
Stick — puede designar: Stick, un palo de madera o plástico con forma de J utilizado en hockey con el que se golpea la bola. Chapman Stick, un instrumento musical eléctrico. Memory Stick, un formato de tarjeta de memoria (memoria flash) extraíble,… … Wikipedia Español