-
1 heap
stapel -
2 gaga
-
3 stock
adj. gewoon, vast--------n. voorraad; aandelen, waarde papieren; houtblok, (boerderij) dieren; moederstam--------v. in voorraad hebbenstock1[ stok]1 stok ⇒ stam, (boom)stronk4 steel5 blok6 familie ⇒ ras, geslacht1 voorraad ⇒ stock, inventaris2 bouillon4 〈 economie〉aandelen(bezit/portefeuille) ⇒ effecten, fonds5 〈Brits-Engels; economie〉overheids/staatspapier♦voorbeelden:1 stock in trade • voorhanden/beschikbare voorraad; kneep (van het vak), trucwhile stocks last • zolang de voorraad strektlay in stock • voorraad inslaantake stock • de inventaris opmakenin stock • in voorraadout of stock • niet in voorraad4 active stocks • actieve/druk verhandelde aandelenbuy/hold stock • aandelen kopen/bezittendeferred stock • uitgestelde aandelen, aandelen met uitgesteld dividend〈 Amerikaans-Engels〉 preferred stock • preferente/prioriteitsaandelen〈 figuurlijk〉 her stock is rising • haar ster gaat op/rijsttake stock in • aandelen kopen van; 〈 figuurlijk〉 zich interesseren voor; 〈 informeel〉vertrouwen, geloven, belang hechten aan1 afkomst ⇒ familie, komaf2 materiaal ⇒ materieel, grondstof♦voorbeelden:IV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————stock2♦voorbeelden:————————stock3♦voorbeelden:1 stock up on/with sugar • suiker inslaan/hamsterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 bunk
n. (stapel)bed, kooi; slaapbank; bunkum (platte taal)--------v. er tussenuit knijpen, hem smerenbunk1[ bungk]1 (stapel)bed ⇒ kooi, slaapbank/plaats♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; slang〉 do a bunk • ertussenuit knijpen, 'm smeren1 〈 verkorting〉[bunkum]————————bunk2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ bunk up bunk up/ -
5 pile
n. hoop; veel; verzameling gebouwen bij elkaar; batterij; stapel; aambei--------v. opstapelen; ophopenpile1[ pajl]1 (hei)paal ⇒ staak, pijler4 hoog/groot gebouw(encomplex) ⇒ blok gebouwen♦voorbeelden:1 dons ⇒ wol, vacht————————pile21 zich ophopen/opstapelen ⇒ samentroepen/stromen♦voorbeelden:1 pile in • binnenstromen/drommenpile up • zich opstapelenthey piled into the car • ze persten zich in de autoII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stapelen ⇒ opstapelen, beladen, vullen♦voorbeelden:pile the pressure on • de druk verhogenpile wood on(to) the fire • hout op het vuur gooienpile on/up something • iets opstapelenpile up a car • een auto in de vernieling rijden -
6 raving
adj. malen, raaskallend; (stapel)gek--------n. dolheid, het raaskallen[ reeving] 〈 informeel〉♦voorbeelden: -
7 stack
n. stapel; (in computers) wachtrij, opslagplaats, een deel van het geheugen waar informatie wordt bewaard en waaruit deze in omgekeerde volgorde kan worden opgevraagd; boekenplank; schoorsteen--------v. opstapelen, op een hoop leggenstack1[ stæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (hooi/hout)mijt ⇒ (hooi)opper/berg♦voorbeelden:————————stack2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
8 woodpile
-
9 a batch of letters
-
10 accumulation
n. stapel; hoop; accumulatie[ əkjoe:mjoeleesjn]1 op(een)stapeling ⇒ op(een)hoping, accumulatie2 aangroei -
11 bang
adv. klap, dreun; met lawaai--------interj. boem!--------n. slag; geluid van een explosie; harde slag, dreun; verdovend middel, hennep--------v. slaan, treffen; voortdurend lawaai maken; opzettelijk lawaai maken; een speciale haardracht ("pony") maken waarbij het voorhoofd zichtbaarder wordt; (Agressieve Slang) deelnemen aan geslachtsgemeenschap, een paar vormenbang1[ bæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ dreun, slag2 knal ⇒ ontploffing, schot3 plotselinge inspanning/energie♦voorbeelden:3 start off with a bang • hard aan het werk gaan/van stapel lopen————————bang2♦voorbeelden:bang into someone • iemand toevallig ontmoeten→ bang away bang away/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stoten ⇒ bonzen, botsen2 dichtgooien/smijten♦voorbeelden:→ bang out bang out/————————bang3〈 bijwoord〉1 precies ⇒ pats, vlak2 plof ⇒ boem, paf♦voorbeelden:〈 informeel〉 bang on • precies goed/raakbang on time • precies op tijdbang went another million • nog een miljoen naar de maancome bang up against (something) • stuiten op (iets)————————bang41 boem! ⇒ pats!, pang! -
12 batch
-
13 be gaga about
be gaga about -
14 bit
n. bit (computers), binaire cijfer--------n. stukje; beetje; klein muntstuk; boor; bit (in de mond v.e. paard)[ bit]2 beetje ⇒ stukje, kleinigheid3 beetje ⇒ ogenblikje, momentje6 schaafijzer/beitel/mes♦voorbeelden:〈 informeel〉 a bit at a time • bij beetjes, stukje voor stukjethat was a bit much for me • dat was me wat te veel〈 informeel〉 bit by bit • bij beetjes, stukje voor stukjetear something to bits • iets in stukken/stukjes scheurennot a bit better • geen haar beternot a bit (of it) • helemaal niet(s), geen zierhe is a bit of a liar • hij is nogal een leugenaara bit of advice • een goede raada bit of news • een nieuwtje3 wait a bit! • wacht even!take the bit between its teeth • op hol slaan 〈 van paard〉; 〈 figuurlijk〉 (te) hard van stapel lopen -
15 bun
(geneeskunde) afvalproduct gevormd tijdens het metabolische proces en in bloed uitgescheiden (kan gebruikt worden ter indicatie van nierfunctie)BUN (blood urea nitrogen)[ bun]1 (krenten)bolletje ⇒ (krenten/koffie)broodje♦voorbeelden:1 〈voornamelijk mannen(taal); schertsend〉 have a bun in the oven 〈 van vrouwen〉 • een kleintje op stapel hebben staan→ hot hot/ -
16 clamp
n. klem; klemtang; sleutel (tang)--------v. klampen, vastklemmenclamp1[ klæmp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klem ⇒ klamp; (klem)beugel; knevel, tourniquet————————clamp2〈 werkwoord〉1 klampen ⇒ vastklemmen, krammen -
17 crazy about a girl
crazy about a girl -
18 crazy
adj. gek; fantasie---------n. gek, krankzinnig, dol, waanzinnig1 gek ⇒ krankzinnig, dol, waanzinnig♦voorbeelden:crazy about a girl • stapel op een meisjecrazy quilt • lappendeken〈 slang〉 like crazy • als een gek, verwoed -
19 crowd
n. menigte, massa; groep; vriendenkring; hoop, stapel--------v. vullen; volproppen; dringencrowd1[ kraud]2 (wanordelijke) bende ⇒ pan, troep♦voorbeelden:II 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:¶ follow/move with/go with the crowd • in de pas lopen, zich conformeren aan de massaraise oneself/rise above the crowd • boven de massa uitstijgen————————crowd21 samendrommen ⇒ elkaar/zich verdringen♦voorbeelden:1 people crowded in/round • mensen dromden samen/verdrongen elkaarcrowd (all) together • (allemaal) op een kluitje gaan staanII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 proppen ⇒ persen, (dicht) op/tegen elkaar drukken♦voorbeelden:¶ crowd out • buitensluiten, verdringen -
20 dairy
adj. melk-; melk bevattend; van of met betrekking tot melk of melkprodukten; melk producerend; met betrekking tot voedsel in de Joodse dieetregels--------n. melkerij; melkfabriek, zuivelfabriek; melkwinkel[ deərie] 〈meervoud: dairies〉1 zuivelbedrijf ⇒ zuivelproducent, melkerij
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Stapel — (niederdt. stapel ‚gelagerte Ware‘; vergl. Staffel) bezeichnet: ein ordentlich aufgeschichteten Stoß, siehe Stapelungsmechanik eine Ordnungsmethode für Waren in der Logistik, siehe Stapelgut Hafen und Lagerplätze für die Waren an Land während der … Deutsch Wikipedia
Stapel — Sm std. (17. Jh.) Stammwort. Übernommen aus dem Niederdeutschen: Mndd. stapel, mndl. stapel, afr. stapul, stapel, ae. stapol, anord. sto̧pull führen auf g. * stapula Stamm, Pfosten , dann über Haufe zu Umschlagplatz, Markt . In der… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Stapel — Stapel: Das altgerm. Substantiv mnd., niederl. stapel, älter engl. staple, schwed. stapel, dem hochd. ↑ Staffel lautlich entspricht, gehört zu der unter ↑ Stab behandelten Wortgruppe und bedeutete ursprünglich »Pfosten, Block, Stütze, Säule«,… … Das Herkunftswörterbuch
Stapel — Stapel, 1) ein Hause, eine Menge Dinge, bes. wenn sie in einer gewissen Ordnung aufgesetzt sind; 2) bes. ein Haufen über einander gelegte Häute; 3) ein Ort, wo man etwas eine Zeitlang in Haufen niederlegt; 4) Jahrmarkt, Messe; daher 5) das Recht… … Pierer's Universal-Lexikon
Stapel — Stapel, ein Haufwerk, besonders in einer gewissen Ordnung aufgesetzt oder auseinander geschichtet, z. B. Holz, Tücher etc., besonders Häute; Jahrmarkt, Messe, daher Stapelplatz, Ort oder Hafen mit Warenniederlagen (vgl. Stapelrecht). Bei der… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Stapel — Stapel, auf einer Schiffswerft die Reihe Klötze (Stapelklötze), auf die der Kiel eines neu zu erbauenden Schiffs zu liegen kommt, um es von da ins Wasser zu lassen (vom S. laufen lassen). Stapelplatz, Stapelstadt, Hafen oder Stadt mit Niederlage… … Kleines Konversations-Lexikon
Stapel — Stapel, s. Schiff u. Werste. – S., S. platz, Ort mit Niederlagen für Waaren. – S. recht, früher das Recht gewisser Orte, demgemäß die auf Land oder Wasserstraßen verführten Waaren dort ausgeladen u. eine Zeit lang zum Verkauf ausgestellt werden… … Herders Conversations-Lexikon
ştapel — ştapeluri n. 1) Fibră textilă artificială obţinută din viscoză şi folosită ca materie primă; celofibră. 2) Ţesătură fabricată din tr o astfel de fibră; celofibră. /Orig. nec. Trimis de siveco, 04.11.2007. Sursa: NODEX … Dicționar Român
Stapel — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • Haufen • Stoß Bsp.: • Ein Haufen Schachteln war hinter dem Haus aufgestapelt. • Ihre Sachen lagen in einem Haufen auf dem Tisch … Deutsch Wörterbuch
Stapel — Satz; Stoß; Menge; Haufen; Stapelspeicher; Kellerspeicher; Keller (umgangssprachlich); Stack (fachsprachlich) * * * Sta|pel [ ʃta:pl̩], der; s … Universal-Lexikon
Stapel — Etwas (oder eine Rede) vom Stapel (laufen) lassen: eine Rede halten, etwas von sich geben, vorbringen. Die meist in ironischem Sinne gebrauchte Redensart knüpft an das Zu Wasser Lassen des fertiggestellten Schiffes an. Entsprechend hat man bei… … Das Wörterbuch der Idiome