-
1 contracter
contracter [kõtraaktee]1 〈 schuld, verplichting, verbintenis, verbond〉 aangaan ⇒ 〈 verplichting, verantwoordelijkheid〉 op zich nemen ⇒ 〈 verzekering〉 afsluiten ⇒ 〈 lening, huwelijk〉 sluiten♦voorbeelden:4 être contracté • nerveus, gespannen zijn1. v1) (af)sluiten [contract]2) aangaan [verplichting]3) op zich nemen [verantwoordelijkheid]4) oplopen [ziekte]5) aannemen [gewoonte]6) (doen) samentrekken [spieren]7) spannen [spieren]2. se contracterv2) verstarren [gezicht] -
2 crisper
crisper [kriespee]1 samentrekken ⇒ verwringen, doen schrompelen♦voorbeelden:relations crispées • gespannen verhoudingenvisage crispé • verwrongen gezicht1. v1) doen schrompelen, verwringen2) ballen [vuist]3) irriteren2. se crisperv1) zich ergeren -
3 rétracter
rétracter [reetraaktee]1 herroepen ⇒ intrekken, terugnemen2 samentrekken ⇒ intrekken, terugtrekken1 zijn woorden terugnemen ⇒ zijn woorden intrekken, herroepenv1) herroepen, intrekken2) terugtrekken, samentrekken -
4 concentrer
concentrer [kõsãtree]1 verzamelen ⇒ bundelen, samentrekken♦voorbeelden:2 concentrer sa colère sur qn., qc. • zijn woede op iemand, iets afreageren2 zich concentreren ⇒ zich verzamelen, gebundeld, geconcentreerd worden1. v1) verzamelen, bundelen2. se concentrerv -
5 convulser
convulser [kõvuulsee]1 verkrampen ⇒ verwringen, krampachtig (doen) vertrekken1 ineenkrimpen ⇒ zich verwringen, krampachtig vertrekken1. vverkrampen, krampachtig samentrekken2. se convulservineenkrimpen, krampachtig vertrekken -
6 plisser
plisser [pliesee]1 plooien ⇒ vouwen, kreukels hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 plooien ⇒ vouwen, kreukelen♦voorbeelden:plisser les yeux • de ogen dichtknijpen1. v1) plooien2) kreukelen2. se plisserv1) zich plooien, rimpelen2) samentrekken [mond] -
7 retirer
retirer [rətieree]1 opnieuw trekken, schieten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afnemen ⇒ ontnemen, intrekken3 halen (uit, van)♦voorbeelden:♦voorbeelden:se retirer des affaires • zijn zaken aan kant doen, stil gaan leven1. v1) opnieuw trekken/schieten2) terugtrekken3) intrekken4) afnemen, ontnemen5) uitdoen [kleding]6) halen (uit)7) hebben, maken, behalen2. se retirerv1) weggaan3) teruglopen [zee]4) krimpen -
8 resserrer
resserrer [rəserree]1 kleiner maken ⇒ inkrimpen, bekorten2 samentrekken ⇒ op elkaar klemmen, sluiten♦voorbeelden:3 strakker aangehaald worden ⇒ strakker aangetrokken, nauwer aangehaald worden♦voorbeelden:
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский