-
1 plisser
plisser [pliesee]1 plooien ⇒ vouwen, kreukels hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 plooien ⇒ vouwen, kreukelen♦voorbeelden:plisser les yeux • de ogen dichtknijpen1. v1) plooien2) kreukelen2. se plisserv1) zich plooien, rimpelen2) samentrekken [mond] -
2 froncer
-
3 draper
draper [draapee]2 overtrekken (met laken) ⇒ bedekken (met rouwfloers), omhullen1. v3) draperen, plooien2. se draper (dans)v -
4 déplisser
déplisser [deepliesee]♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
5 aplatir
aplatir [aaplaatier]1 plat maken ⇒ plat slaan, afplatten, pletten♦voorbeelden:aplatir des plis au fer • plooien uitstrijkenaplatir sa voiture • z'n auto te pletter rijden♦voorbeelden:1. vplat maken, plat slaan2. s'aplatirv -
6 ployer
ployer [plwaajee]♦voorbeelden:v2) (doen) wijken, zwichten -
7 aplatir des plis au fer
aplatir des plis au fer -
8 froncer une jupe
froncer une jupe -
9 goder
-
10 grimacer
grimacer [griemaasee]〈 werkwoord〉1 grimassen maken ⇒ gezichten trekken, bekkentrekken♦voorbeelden: -
11 ploiement
См. также в других словарях:
plooien — ploy … Woordenlijst Sranan