-
61 peaceful
-
62 play it cool
-
63 pp.
n. Pianissimo; heel rustig spelen (muziek)--------n. pagina'spp.〈 afkorting〉1 [pianissimo] pp2 [pages] pp. -
64 pray be quiet
-
65 pray
v. bidden; vragenpray1[ pree]♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————pray2〈 tussenwerpsel〉 〈 formeel〉♦voorbeelden: -
66 push ahead/along/forward/on
push ahead/along/forward/on(rustig) doorgaan/verder gaan -
67 push
n. druk; compressie; aanval; initiatief; hulp--------v. duwen; wegduwen; drukken; initiatief nemen; hasjiesj verkopenpush1[ poesj]1 duw ⇒ stoot, zet, ruk♦voorbeelden:〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 at a push • als het echt nodig is, in geval van nood2 druk ⇒ nood, crisis♦voorbeelden:1 to get a job like that you need a lot of push • om zo'n baan te krijgen moet je heel wat aankunnen2 if/when it comes/came to the push • als het erop aankomt/aankwam————————push21 duwen ⇒ stoten, schuiven, dringen2 vorderingen maken ⇒ vooruitgaan, doorgaan, verder gaan3 zich (uitermate) inspannen ⇒ doorzettingsvermogen/ondernemingslust hebben♦voorbeelden:2 push ahead/along/forward/on • (rustig) doorgaan/verder gaanpush by/past someone • iemand voorbijdringenpush ahead/along/forward/on with • vooruitgang boeken/opschieten metII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stimuleren ⇒ bevorderen, promoten, voorthelpen, pushen3 druk uitoefenen op ⇒ lastig vallen, aandringen bij♦voorbeelden:1 push the button • op de knop/bel drukkenpush the car • de auto aanduwenpush a door open • een deur openduwenhe pushes the matter too far • hij drijft de zaak te ver doordon't push your sister to take that decision • zet je zus niet aan tot dat besluitpush one's way through a crowd • zich een weg banen door een menigteI pushed myself to do it • ik dwong mezelf het te doen〈informeel; figuurlijk〉 push someone about/around • iemand ruw/slecht behandelen; iemand commanderen, iemand met minachting behandelenthey pushed our work aside • ze schoven ons werk terzijde; 〈 figuurlijk〉 ze gaven ons werk geen kanspush back one's hair • zijn haar naar achteren strijkenpush back the enemy • de vijand terugdringenhe was pushed down • hij werd ondergeduwdpush oneself forward • zich op de voorgrond dringenpush someone forward as a candidate • iemand als kandidaat naar voren schuivenpush over a lady • een dame omverlopenpush over a table • een tafel omgooienthat pushed prices up • dat joeg de prijzen omhoogpush someone into action • iemand tot actie dwingenthe disaster pushed all other news off the front pages • de ramp verdrong al het andere nieuws van de voorpagina'spush one's work onto someone else • zijn werk op iemand anders afschuiven/aan iemand anders opdringenshe pushed him to the verge of suicide • ze dreef hem bijna tot zelfmoordpush oneself • zichzelf promoten, zichzelf weten te verkopen3 don't push your luck (too far)! • stel je geluk niet te veel op de proef!he is pushed (for time/money) • hij heeft bijna geen tijd/geld, hij zit krap (in zijn tijd/geld)he pushed me for money • hij probeerde geld van mij los te krijgen¶ push home • uitvoeren, toedienen, krachtig ondernemen/uiteenzettenthe attack was pushed home with considerable force • de aanval werd met veel kracht uitgevoerd -
68 read
n. lezen--------v. lezen; voorlezen; begrijpen; leren; uitleggenread1[ rie:d] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:that book is a terrific read • dat is een heerlijk boek om te lezen————————read22 zich laten lezen ⇒ lezen, ken3 moeten worden gelezen ⇒ gaan, lopen♦voorbeelden:Ibsen's plays read easily • de stukken van Ibsen lezen gemakkelijk♦voorbeelden:1 read over/through • doorlezen, overlezen1 lezen ⇒ begrijpen, weten te gebruiken4 aangeven ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:read music • muziek lezen2 this poem may be read in various ways • dit gedicht kan op verschillende manieren geïnterpreteerd wordenwidely read • zeer belezenread up • bestuderenhe read more into her words than she'd ever meant • hij had meer in haar woorden gelegd dan zij ooit had bedoeld -
69 regular
adj. geregeld; regelmatig; vast; echt; beroeps--------n. regelmatig, geregeld; behoorlijk; regulier; gediplomeerd; vast; beroeps-; gewoonregular1[ regjoelə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beroeps(militair/soldaat)♦voorbeelden:————————regular22 correct3 regulier♦voorbeelden:a regular customer • een vaste klanta regular job • vast werka regular life • een geregeld levendrive at a regular speed • met dezelfde snelheid doorrijdenkeep regular hours • zich aan vaste uren houden, een geregeld/rustig/gezond leven leidenas regularly as clockwork • met de regelmaat van de klok, zo precies als een uurwerk2 follow the regular procedure • de gewone/vereiste procedure volgenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:it is a regular treat to … • het is een waar genot (om) … -
70 rest house
rest house -
71 rock steady
-
72 seat
n. zitplaats, plaats; bank; zetel--------v. zetten, doen zittenseat1[ sie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 zitvlak5 landgoed8 wc-bril♦voorbeelden:have/take a seat • neem plaatskeep your seats! • blijf (rustig) zitten!lose one's seat • zijn plaats kwijt raken4 a seat of learning • een zetel/centrum van wetenschapwin a seat • verkozen wordenhave a seat on a board • zitting hebben in een commissie→ back back/————————seat2〈 werkwoord〉2 (zit)plaats bieden aan/voor♦voorbeelden:be seated • ga zittenseat oneself • gaan zitten -
73 sedate
-
74 serene
adj. kalm, rustig; stil; rustgevend, kalmerend; verheven; klaar, helder[ sərie:n]♦voorbeelden:a serene summer night • een kalme zomeravond -
75 shade
n. schaduw; schuilplaats; nuance; vuiltje; luik; geest; kap; tint; scherm; achtergrond--------v. beschutten, beschermen; afschermen; arceren; geleidelijk overgaan in (v. kleuren)shade1[ sjeed]4 schim ⇒ geest, spook5 tikkeltje ⇒ ietsje, beetje♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 cast someone/something into the shade, put someone/something in the shade • iemand/iets overtreffen/overschaduwenIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————shade2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the trees shaded the little square • het pleintje lag in de schaduw van de bomen -
76 she had a quiet read
-
77 shh
-
78 shush
interj. ssst!, stil!--------v. sussen, stillenshush1[ sjusj]I 〈onovergankelijk werkwoord; vaak gebiedende wijs〉♦voorbeelden:1 shush now, let's be quiet • sst, stil nu, iedereen rustigII 〈 overgankelijk werkwoord〉————————shush21 sst! ⇒ stilte! -
79 sit tight
-
80 sit
v. zitten; zich neerzetten; neerzetten; vinden; als voorbeeld dienen (bij modeltekenen); passen (kleren)1 zitten2 zijn ⇒ zich bevinden, liggen, staan7 zitting hebben/houden♦voorbeelden:sit through a meeting • een vergadering uitzittenthat idea doesn't sit well with me • dat idee zit me niet lekkersit about/around • lanterfantensit by • lijdelijk toekijkensit down • gaan zittensit down under • lijdelijk ondergaan, slikkensit in on • als toehoorder bijwonensit with • helpen verplegenII 〈 overgankelijk werkwoord〉→ sit out sit out/
См. также в других словарях:
Rüstig — Rüstig, er, ste, adj. et adv. 1) Gesunde Kräfte habend, und solches durch Stärke und Hurtigkeit an den Tag legend, und in dieser Beschaffenheit gegründet. Ein junger rüstiger Mann. Wo Saul sahe einen starken und rüstigen Mann, den nahm er zu sich … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
rüstig — Adj. (Aufbaustufe) trotz Alter voller Energie Synonyme: fit, gesund, munter, vital, agil (geh.) Beispiel: Für seine neunzig Jahre ist er immer noch rüstig. Kollokation: rüstig schreiten … Extremes Deutsch
rüstig — Adj std. (8. Jh.), mhd. rüstec, rüstic, ahd. rustih, rustig bereit, gerüstet Stammwort. Zu dem unter rüsten dargestellten ahd. hrust in der Bedeutung Rüstung , also mit Rüstung versehen . Daraus in frühneuhochdeutscher Zeit die heutige Bedeutung … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
rüstig — rüstig, Rüstung ↑ rüsten … Das Herkunftswörterbuch
rüstig — rüs|tig [ rʏstɪç] <Adj.>: im höheren Alter noch gesund, beweglich, leistungsfähig: sie ist noch sehr rüstig; ein rüstiger Rentner; die älteren Herrschaften wanderten rüstig an der Spitze mit. Syn.: bei guter Gesundheit, ↑ fit, ↑ gesund,… … Universal-Lexikon
rüstig — aktiv, fit, gesund [und munter], [gut] bei Kräften, in guter [körperlicher] Verfassung, lebhaft, munter, unternehmungslustig, vital; (geh.): nimmermüde, regsam; (bildungsspr.): agil; (ugs.): auf dem Posten, auf der Höhe, frisch und munter. * * *… … Das Wörterbuch der Synonyme
rústig — adj rusty … Old to modern English dictionary
rüstig — rüs·tig [ rʏstɪç] Adj; trotz hohen Alters noch sehr aktiv und körperlich fit <ein Mann, eine Frau> … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
rüstig — röstig … Kölsch Dialekt Lexikon
rüstig — rụ̈s|tig … Die deutsche Rechtschreibung
DO11 Rustig gelegen vakantiewoning — (Домбург,Нидерланды) Категория отеля: Адрес: J.W.Schuurmanstraat … Каталог отелей