-
1 ronding
-
2 ronding
-
3 ronding
n. rounding, camber, bulge -
4 ronding
• curve• rounding -
5 ronding
округлость; округлённость; выпуклость -
6 galbe
-
7 rondeur
rondeur [rõdur]〈v.〉1 ronding ⇒ ronde vorm, welving4 harmonief1) ronding2) rondheid4) molligheid -
8 voussure
-
9 belly
n. buik--------v. buik; uitsteken; opgeblazen[ bellie] 〈meervoud: bellies〉4 → belly laugh belly laugh/♦voorbeelden:3 the belly of an aeroplane • de buik/onderkant van een vliegtuig -
10 curve
n. boog, gebogen lijn, curve; afslag; bocht--------v. buigen; verbuigen; neigencurve1[ kə:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gebogen/kromme lijn ⇒ 〈 in het bijzonder wiskunde〉 kromme, curve, boog————————curve2〈 werkwoord〉1 buigen ⇒ een bocht (doen) maken, (zich) krommen♦voorbeelden: -
11 puff
n. ademstoot, puf--------v. puffen, hijgen, blazenpuff1[ puf] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 rook/dampwolk6 bolling ⇒ ronding, wolkige massa♦voorbeelden:————————puff21 puffen ⇒ hijgen, blazen2 roken ⇒ trekken, dampen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitblazen ⇒ uitstoten, uitbrengen♦voorbeelden:4 puffed up with pride • verwaand, opgeblazenpuffed-out hair • dik/volumineus opgemaakt haar -
12 round
adj. cirkel--------adv. rondom--------n. ronde; cirkel--------prep. rondom--------v. afronden, afmakenround1[ raund]2 ronde ⇒ rondgang; toer6 〈 muziek〉drie/vierstemmige canon♦voorbeelden:go/do the rounds • de ronde doen, doorverteld wordenhe stood us a round of drinks • hij gaf een rondje3 rondte♦voorbeelden:theatre in the round • théâtre en rond, arenatoneel————————round2〈bijvoeglijk naamwoord; roundness〉1 rond ⇒ bol, bolvormig2 rond ⇒ gebogen, cirkelvormig♦voorbeelden:in round terms • ronduit————————round3♦voorbeelden:round out • dik worden, opzwellenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 omringen4 rondgaan ⇒ rondrijden/lopen (op/in)♦voorbeelden:round off sharp edges • scherpe randen rond afwerkenround off • besluiten, afsluiten 〈avondje e.d.〉round (up)on someone • tegen iemand van leer trekken, zich woedend tot iemand keren→ round up round up/————————round4〈 bijwoord〉3 bij ⇒ bij/voor zich♦voorbeelden:he did it the right/wrong way round • hij deed het goed/verkeerdsend round • verspreidenhe talked her round • hij praatte haar omround and round • als maar rondI lost my ring round here • ik ben mijn ring hier in de buurt verlorenthey brought her round • ze brachten haar weer bij (bewustzijn)send round for the girl • stuur iemand om het meisje te halen————————round5〈 voorzetsel〉1 〈plaats en richting; ook figuurlijk〉om ⇒ rondom, om … heen♦voorbeelden:they sat round the storyteller • ze zaten rond de vertellerit must be somewhere round the house • het moet ergens in (het) huis zijn -
13 cambrure
-
14 cintre
cintre [sẽtr]〈m.〉1 hanger(tje) ⇒ knaapje, kleerhanger♦voorbeelden:m1) kleerhanger2) boog(gewelf)3) toneelzolder -
15 cintré
cintre [sẽtr]〈m.〉1 hanger(tje) ⇒ knaapje, kleerhanger♦voorbeelden:adj1) gebogen, gewelfd2) getailleerd3) gek, knetter -
16 contour
contour [kõtoer]〈m.〉♦voorbeelden:1. momtrek(lijn), omlijning2. contoursm plkronkelingen, bochten -
17 courbure
-
18 arrondissement
-
19 bombement
-
20 contour du corps humain
contour du corps humain
Страницы
- 1
- 2