-
1 beseffen
♦voorbeelden: -
2 rekenschap
♦voorbeelden:1 rekenschap en verantwoording afleggen (aan iemand, over iets) • rendre des comptes (à qn., sur qc.)ik ben u geen rekenschap verschuldigd • je n'ai pas de comptes à vous rendrerekenschap eisen • exiger des comptes¶ zich rekenschap van iets geven • se rendre compte de qc. -
3 teruggeven
1 rendre♦voorbeelden:een geleend boek teruggeven • rendre un livre empruntékun je mij wat kleingeld teruggeven? • tu peux me rendre un peu de monnaie? -
4 eer
eer1〈de〉♦voorbeelden:〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 eer van iets halen • tirer gloire de qc.de eer aan zichzelf houden • sauver la facedat is, komt mijn eer te na • il y va de mon honneurde eer redden • sauver l'honneuriemands eer en goede naam stelen • compromettre la réputation de qn.iemand in zijn eer herstellen • réhabiliter qn.in eer en aanzien leven • être estimé et honoré de touseen gebruik in ere houden • respecter une traditioniets in ere herstellen • remettre qc. en honneurin eer en deugd • en tout bien tout honneurnaar eer en geweten handelen • agir en son âme et conscience2 iemand de laatste eer bewijzen • rendre les derniers honneurs à qn.een diner eer aandoen • faire honneur à un dînerer is geen eer aan te behalen • on y perd sa peineiemand eer bewijzen • rendre hommage à qn.met wie heb ik de eer (te spreken)? • à qui ai-je l'honneur (de parler)?ik heb de eer u te melden • j'ai l'honneur de vous annoncergeen eer van iets hebben • ne tirer aucune satisfaction de qc.zich iets tot een eer rekenen • s'honorer de qc.het zal me een eer zijn … • je me ferai (un) honneur de …ter ere van • en l'honneur detot iemands eer • à l'honneur de qn.dat strekt u tot eer • cela vous honorevoor de eer bedanken • décliner l'honneurere zij God • Dieu soit loué————————eer2〈 voegwoord〉♦voorbeelden:spreek niet eer hij klaar is • ne parlez pas avant qu'il (n')ait fini -
5 erg
erg1〈 het〉♦voorbeelden:¶ erg in iets krijgen • se rendre compte de qc.ik deed het zonder erg • je n'y entendais pas maliceergens geen erg in hebben • ne pas se rendre compte de qc.————————erg21 [onaangenaam] mauvais2 [te betreuren; slecht] grave3 [hevig] très4 [zorgelijk] mal♦voorbeelden:en wat erger is • et qui pis esthet erger maken dan het is • exagérer qc.wat erg! • quel malheur!op het ergste voorbereid zijn • être préparé au pirehet ergste hebben we gehad • 〈 handeling〉 le plus fort est fait; 〈 toestand〉 le plus terrible est passé2 dit is erg, maar dat is nog erger • c'est grave, mais ça c'est pireiets erg vinden • être désolé de qc.als u het niet erg vindt • si cela ne vous dérange paszijn ergste vijand • son pire ennemide regen is nu op zijn ergst • nous sommes au plus fort de l'aversehet wordt steeds erger met hem • il va de plus en plus malII 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 erg op iets (gesteld) zijn • tenir beaucoup à qc.niet erg waarschijnlijk • peu probable -
6 kwaad
kwaad1〈 het〉♦voorbeelden:kwaad doen • faire le malmen moet kwaad met goed vergelden • on doit rendre le bien pour le malkwaad met kwaad vergelden • rendre le mal pour le malhet kwaad was al geschied • le mal était déjà faitzich ten kwade keren • tourner malhij kan daar geen kwaad doen • il a conquis tous les coeursvan geen kwaad weten • être parfaitement innocentik zie daar geen kwaad in • je n'y vois aucun malergens geen kwaad in zien • ne pas entendre malice à qc.daar steekt geen kwaad in • ce n'est pas bien méchantzij bedoelt daar geen kwaad mee • elle n'y entend pas malicevan kwaad tot erger (vervallen) • (aller) de mal en piskwaad stichten • faire du malhet kwaad met wortel en al uitroeien • couper le mal à la racine————————kwaad2♦voorbeelden:het kwaad (te verduren) hebben • être (mis) à maldat is zo kwaad niet • cela n'est pas trop malhij meent het zo kwaad niet • il n'y entend pas malicehij is de kwaadste niet • il n'est pas bien méchantzich kwaad maken, kwaad worden • se fâcher (contre) -
7 lastig
2 [moeilijk] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 difficile ⇒ 〈 probleem〉 épineux 〈v.: épineuse〉 ⇒ 〈 voorwerp〉 malcommode 〈 bijwoord〉 difficilement♦voorbeelden:1 het iemand lastig maken • rendre la vie difficile à qn.iemand lastig vallen • importuner qn.lastig met eten • difficile sur la nourriturelastig van humeur • d'humeur difficile -
8 maken
1 [algemeen] faire3 [scheppen] créer4 [in een toestand, positie brengen] rendre5 [uitvoeren, doen plaats hebben] effectuer7 [bedragen] équivaloir à8 [repareren] réparer♦voorbeelden:1 dat kun je niet maken! • tu ne peux pas faire ça!het (helemaal) maken • avoir un succès monstrekleren maken • confectionner des vêtementsgeen tijd? dan maak je maar tijd! • pas le temps? arrange-toi pour en trouver!4 iemand voorzitter maken • nommer qn. présidentzich belachelijk maken • se rendre ridiculeiemand dood maken • tuer qn.het erger maken dan het is • grossir les choseszich gehaat maken • se faire haïrmaak het kort • soyez brefiets waar maken • prouver qc.wakker maken • réveiller〈 figuurlijk〉 iemand zwart maken • noircir qn.hij zal het niet lang meer maken • il n'en a plus pour longtempsmaak dat je weg komt! • débarrasse le plancher!gebruik maken van • utiliserzijn opwachting maken • se présenterruzie maken • se disputerje hebt daar niets te maken • tu n'as rien à y fairehij kan mij niets maken • il ne peut rien contre moije hebt het ernaar gemaakt • tu l'as bien méritéhet schip maakt water • le navire fait eaude patiënt maakt het slecht • le malade se porte malik heb daar niets mee te maken • je n'y suis pour rienwat heb ik daarmee te maken? • qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse?met iemand te maken hebben • avoir affaire à qn.iets te maken hebben met een zaak • être pour qc. dans une affaireje hebt er niets mee te maken • cela ne te regarde paswat heeft u daarmee te maken? • qu'est-ce que ça peut bien vous faire?dat heeft niets te maken (met) • cela n'a rien à voir (avec)ik weet het goed gemaakt • j'ai une bonne idéehet helemaal bij iemand maken • taper dans l'oeil à qn.hoe maakt u het? • comment allez-vous?maak het nou (een beetje)! • non, mais des fois! -
9 realiseren
1 [algemeen] réaliserII 〈wederkerend werkwoord; zich realiseren〉1 [ontplooien; tot werkelijkheid worden] se réaliser2 [beseffen] se rendre compte de 〈+ zelfstandig naamwoord〉; se rendre compte que 〈+ aantonende wijs〉 -
10 recht
recht1〈 het〉♦voorbeelden:de rechten en plichten van de burgers • les droits et les devoirs du citoyenhet recht van de sterkste • le droit du plus fortrecht van successie • droits de successionburgerlijke rechten • droits civilsdat is mijn goed recht • je suis dans mon (bon) droithet ongeschreven recht • la coutumehet publiek recht • le droit publicRomeins recht • droit romainmet het volste recht • de son plein droithet recht hebben om iets te doen • avoir le droit de faire qc.iemand een recht ontnemen • priver qn. d'un droitiemand het recht ontzeggen om … • interdire à qn. de (faire qc.)zich het recht verschaffen om … • 〈 recht, toestemming verkrijgen〉 obtenir le droit de …; 〈 zich aanmeten om〉 s'octroyer le droit de …alle rechten voorbehouden • tous droits réservésin zijn recht staan • être dans son (bon) droitnaar recht en rede • à bon droitwat geeft u het recht om zo te spreken? • de quel droit parlez-vous sur ce ton?op zijn recht staan • revendiquer ses droitsrecht hebben, geven op iets • avoir, donner droit à qc.iemand, iets tot zijn recht laten komen • mettre en valeur qn., qc.recht doen aan iets • tenir compte de qc.iemand recht doen (wedervaren) • rendre justice à qn.het recht in eigen hand nemen • faire sa propre loirecht spreken • rendre la justicehet recht met voeten treden • fouler aux pieds la justice¶ iemand in rechte vervolgen • poursuivre qn. en justicemet recht (en reden) • à juste titre————————recht2♦voorbeelden:recht op zijn benen staan • se tenir droit sur ses jambesrecht zitten • se tenir droit sur sa chaiserecht omhoog • tout droit vers le hautrecht overeind • tout droitrecht op iemand, iets afgaan • aller droit sur qn., qc.de auto kwam recht op ons af • la voiture arriva droit sur nousrecht voor zich uitkijken • regarder droit devant soi -
11 visite
♦voorbeelden:bij iemand op visite gaan • rendre visite à qn. -
12 benevelen
brouiller, rendre confus, rendre trouble -
13 storing veroorzaken
brouiller, déranger, perturber, rendre confus, rendre trouble -
14 verdoezelen
brouiller, rendre confus, rendre trouble -
15 begeven
1. wwfaire défaut, abandonner, défaillir2. zich begevenww -
16 beseffen
wwse rendre compte (de), comprendre -
17 bezoeken
-
18 capituleren
wwcapituler, se rendre -
19 losmaken
-
20 maken
См. также в других словарях:
rendre — [ rɑ̃dr ] v. tr. <conjug. : 41> • Xe; lat. pop. °rendere, class. reddere, avec infl. de prendre I ♦ A ♦ Donner en retour (ce qu on a reçu ou pris, ou l équivalent). 1 ♦ Donner en retour (ce qui est dû). Rendre l argent qu on a emprunté (⇒… … Encyclopédie Universelle
rendre — RENDRE. v. a. Redonner, restituer, remettre une chose entre les mains de celuy à qui elle appartient de quelque maniere qu on l ait euë, ou qu on l ait prise. Rendre l argent. rendre le cheval. rendre une somme qu on avoit volée. rendre les… … Dictionnaire de l'Académie française
rendre — Rendre, Tantost signifie restituer, Reddere, Restituere. Comme rendre ce qu on a emprunté, Mutuum aut Commodatum reddere. Tantost representer et remettre, Referre. Comme, Rendre la pareille, Par pari referre, Paria facere, Parem gratiam… … Thresor de la langue françoyse
rendre — rèndre rendre; restituer; rapporter. Au mai pènde, au mai rènde prov. : plus c est long, plus c est bon. Que ti rende aquela esparnha ? : qu est ce qu elle te rapporte cette épargne ? Rendre omenatge, còmte, justícia, gràcia : rendre hommage,… … Diccionari Personau e Evolutiu
rendre — (ran dr ), je rends, tu rends, il rend, nous rendons, vous rendez, ils rendent ; je rendais ; je rendis ; je rendrai ; je rendrais ; rends, rendons ; que je rende ; que je rendisse ; rendant, rendu, v. a. 1° Remettre une chose, une personne à… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
RENDRE — v. a. ( Je rends, tu rends, il rend ; nous rendons, vous rendez, ils rendent. Je rendais. Je rendis. J ai rendu. Je rendrai. Je rendrais. Rends, rendez. Que je rende. Que je rendisse. Rendant. Rendu. ) Redonner, restituer ; remettre une chose… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
RENDRE — v. tr. Remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartient, de quelque manière qu’on l’ait eue. Rendre à quelqu’un l’argent qu’on lui a emprunté. Rendre une somme volée, touchée indûment. Rendre des livres qu’on a empruntés. Il ne… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
rendre — vt. (un objet, un service) : randre (Cordon, Giettaz.215, Notre Dame Be.214b, Saxel.002), rêdre (Aillon V., Albanais.001b.PPA., Albertville, Arêches, Beaufort, Billième, Bourget Huile, Compôte Bauges, Montagny Bozel.026, St Jean Arvey, St Pierre… … Dictionnaire Français-Savoyard
Rendre gloire à quelqu'un, à quelque chose — ● Rendre gloire à quelqu un, à quelque chose témoigner de la valeur de quelque chose, manifester son admiration, sa vénération pour quelqu un, leur rendre un éclatant hommage … Encyclopédie Universelle
Rendre à quelqu'un la monnaie de sa pièce — ● Rendre à quelqu un la monnaie de sa pièce user de représailles à son égard, lui rendre la pareille … Encyclopédie Universelle
Rendre à quelqu'un la pareille — ● Rendre à quelqu un la pareille rendre un traitement tout à fait semblable à celui qu on a reçu en bien ou en mal … Encyclopédie Universelle