-
1 to class
rangschikken -
2 to range
rangschikken -
3 to order by merging
rangschikken door invoegen -
4 to randomize
rangschikken in toevallige volgorde -
5 collocate
v. samengaan; bijeenplaatsen, rangschikken van woorden[ kolləkeet] -
6 grade
n. cijfer; graad; soort; klas; helling--------v. graderen; cijfer geven; rangschikken; afvlakken (van grond)grade1[ greed] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rang ⇒ niveau, kwaliteit♦voorbeelden:prime-grade beef • eersteklas rundvlees3 make the grade • slagen, aan de eisen voldoen, carrière maken————————grade2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ grade down grade down/, grade up grade up/ -
7 alphabetize
v. op alfabetische volgorde ordenen (ook "alphabetise")[ ælfəbettajz] -
8 arrange
v. rangschikken, ordenen; regelen[ əreendzj]1 maatregelen nemen ⇒ stappen ondernemen, in orde brengen♦voorbeelden:arrange for something • iets regelen, ergens voor zorgenarrange with someone about something • iets overeenkomen met iemandII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (rang)schikken ⇒ ordenen, opstellen2 bijleggen ⇒ rechtzetten, rechttrekken3 regelen ⇒ organiseren, arrangeren, zorgen voor♦voorbeelden:arrange an outing for one's friends • een uitje organiseren voor zijn vrienden -
9 co-ordinate
[ -o:dinnət] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand/klasse/soortgenoot ⇒ gelijke————————————————[ -o:dinneet] 〈zelfstandig naamwoord: co-ordination〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 coördineren ⇒ rangschikken (in onderling verband), ordenen -
10 dispose
v. (je) krachten bewaren; voorbereiden (op)[ dispooz]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 plaatsen ⇒ ordenen, rangschikken, regelen♦voorbeelden: -
11 distinguish
v. onderscheiden; onderscheid maken[ distinggwisj]♦voorbeelden:¶ distinguish between • onderscheid maken tussen, uit elkaar houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:distinguish A from B • A van B onderscheiden4 these birds are distinguished by their brilliant colours • deze vogels onderscheiden zich door hun felle kleuren -
12 lay out
n. (Slang) uitrusting gebruikt voor het toedienen van geneesmiddelenlay out1 spenderen ⇒ uitgeven, investeren2 〈 informeel〉 neerslaan ⇒ buiten westen/tegen de vlakte slaan; 〈 in het bijzonder sport〉 uitschakelen, neerleggen3 rangschikken ⇒ indelen, vormgeven; 〈 in het bijzonder drukwezen〉 opmaken, de lay-out/opmaak verzorgen van -
13 list
n. lijst; slagzij; band; peluw--------v. een lijst opstellen; noteren; slagzij gaan (boot)list1[ list]♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————list2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:listed securities • (ter beurze) genoteerde effecten -
14 marshal
n. maarschalk (groep van eilanden onder Amerikaans beheer in het gebied van de Stille Oceaan)marshal1[ ma:sjl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————marshal21 (zich) opstellen/rangschikkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
15 pair
n. paar; span--------v. parenpair1[ peə] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook pair〉3 tweespan♦voorbeelden:I have only one pair of hands! • ik heb maar twee handen!the pair of them • allebeithere's a pair of you • jullie zijn een mooi stelletjein pairs • twee aan twee2 where is the pair to this sock? • waar is de tweede sok?pair of spectacles • brilpair of trousers • broek→ clean clean/————————pair2〈 werkwoord〉1 paren ⇒ een paar (doen) vormen, (zich) verenigen; koppelen, huwen; paarsgewijze rangschikken♦voorbeelden: -
16 range
n. ruimte; veld; kring; draagwijdte; keten; baan; fornuis--------v. bereiken; uitbreidenrange1[ reendzj]1 rij ⇒ reeks, keten5 gebied ⇒ kring, terrein♦voorbeelden:psycholinguistics is outside our range • van psycholinguïstiek hebben wij geen verstand1 bereik ⇒ draagkracht/wijdte2 termijn ⇒ strekking, periode♦voorbeelden:the range of his voice • het bereik van zijn stemhe gave free range to his thoughts • hij liet zijn gedachten de vrije loopat a range of 200 miles • op 200 mijlthe man had been shot at close range • de man was van dichtbij neergeschotenbeyond range • buiten bereik, te ver wegI could not hear him, he was out of range • ik kon hem niet horen, hij was te ver weg 〈 buiten stembereik〉(with)in range • binnen schootsafstand, binnen bereik————————range25 zwerven ⇒ zich bewegen, gaan6 dragen ⇒ een bereik hebben, reiken♦voorbeelden:3 ticket prices range from three to eight pound • de prijzen van de kaartjes liggen tussen de drie en acht pondII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rangschikken ⇒ ordenen, (op)stellen♦voorbeelden:range a subject under two heads • een onderwerp in twee rubrieken onderbrengen -
17 rank
adj. geil, grof--------n. rang, stand; rij; kolom--------v. indelen naar rang; graderenrank1[ rængk]1 rij ⇒ lijn, reeks♦voorbeelden:2 the rank and file • de manschappen 〈 met inbegrip van de onderofficieren〉; 〈 figuurlijk〉 de gewone manjoin the ranks of the unemployed • zich voegen bij het leger van werklozenthe lieutenant was reduced to the ranks • de luitenant werd tot gewoon soldaat gedegradeerdhe had risen from the ranks through study • door studie had hij zich opgewerkt♦voorbeelden:raised to the rank of major • tot (de rang van) majoor bevorderda playwright of the first rank • een van de allerbeste toneelschrijvers————————rank2〈 rankness〉3 stinkend ⇒ sterk (riekend), scherp (smakend)4 stuitend ⇒ smerig, grof♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 absoluut ⇒ onmiskenbaar, duidelijk♦voorbeelden:rank injustice • schreeuwende onrechtvaardigheidrank nonsense • kklare onzin————————rank33 〈 juridisch, economie〉 bevoorrecht zijn 〈 van schuldeiser〉 ⇒ in aanmerking komen voor, aanspraak maken op♦voorbeelden:rank as • gelden als3 I hope that my shares will rank for the next dividend • ik hoop dat mijn aandelen voor de volgende dividenduitkering in aanmerking komenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 plaatsen ⇒ neerzetten, rangschikken♦voorbeelden: -
18 rearrange
v. reorganizeren[ rie:əreendzj] 〈zelfstandig naamwoord: rearrangement〉1 herschikken ⇒ herordenen, anders rangschikken/inrichten/opstellen♦voorbeelden: -
19 serialize
v. tot een reeks of serie behorende (vooral tijdschriften), in aflevering verschijnendserialize, serialise[ siəriəlajz] 〈zelfstandig naamwoord: serialization〉1 als feuilleton/serie publiceren ⇒ in (verschillende) afleveringen/delen uitgeven/uitzenden2 rangschikken ⇒ ordenen/indelen in reeksen -
20 sort out
sorterensort out1 sorteren ⇒ indelen, rangschikken♦voorbeelden:things will sort themselves out • de zaak komt wel terechtsort oneself out • met zichzelf in het reine komen
- 1
- 2