Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

oprollen

Толкование Перевод

1 enrouler

enrouler [ãroelee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 oprollen ⇒ opwinden, opwikkelen

♦voorbeelden:

1    jupe enroulée • wikkelrok

II s'enrouler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich slingeren 〈 van weg, planten〉 ⇒ zich kronkelen

2 zich oprollen

♦voorbeelden:

2    s'enrouler dans une couverture • zich in een deken wikkelen

1. v
oprollen, opwinden
2. s'enrouler
v

1) slingeren, kronkelen

2) zich oprollen

Dictionnaire français-néerlandais > enrouler
2 ramasser

ramasser [raamaasee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bijeenbrengen ⇒ verzamelen, bijeenvegen

2 ophalen ⇒ oppakken 〈 door politie〉 ⇒ inrekenen

3 oprapen ⇒ lezen, plukken

4 oplopen ⇒ 〈informeel; figuurlijk〉 zoeken, krijgen

♦voorbeelden:

1    ramasser en boule • oprollen

2    se faire ramasser • opgepakt worden 〈 door de politie〉; flink op zijn kop krijgen

  → bûche, cuiller, pelle

3    ramasser du bois mort • hout sprokkelen

4    ramasser un bon rhume • een flinke verkoudheid oplopen

II se ramasser 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich oprollen ⇒ ineenduiken

2 〈 informeel〉 weer opstaan ⇒ overeind komen

3 〈 informeel〉 vallen

v

1) verzamelen, bijeenbrengen

2) oppakken [politie]

3) oprapen, plukken

4) oplopen [ziekte]

5) krijgen [slaag]

Dictionnaire français-néerlandais > ramasser
3 lover

lover [lovvee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈scheepvaart; touwwerk〉 opschieten

2 opvouwen ⇒ oprollen

II se lover 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich oprollen ⇒ zich kronkelen

Dictionnaire français-néerlandais > lover
4 pelotonner

pelotonner [pəlottonnee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opwinden ⇒ oprollen

II se pelotonner 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich oprollen ⇒ wegkruipen

Dictionnaire français-néerlandais > pelotonner
5 blottir

blottir (se) [blottier]

〈 werkwoord〉

1 zich oprollen ⇒ zich zo klein mogelijk maken

2 wegkruipen ⇒ weg-, ineenduiken, zich verschuilen

3 zich nestelen ⇒ zich vlijen, (lekker) gaan zitten

v

( se blottir)

1) wegkruipen, zich verschuilen

2) ineenduiken, zich klein maken

3) zich vlijen

Dictionnaire français-néerlandais > blottir
6 filière

filière [fielie.er]

〈v.〉

1 normale weg ⇒ gewone reeks stappen, hiërarchische weg

2 〈 natuurkunde〉 kernreactieprocédé

3 〈 techniek〉 trekbank

4 bende

5 〈 school〉vakkenkeuze, -pakket

6 〈 drugs〉 distributiecircuit ⇒ (drugs)lijn

♦voorbeelden:

1    passer par la filière • de voorgeschreven weg bewandelen

4    remonter la filière d'une bande de trafiquants • een bende drugssmokkelaars oprollen

5    filière de formation • 〈 ongeveer〉 studierichting

f

1) normale (voorgeschreven) weg

2) kernreactieprocédé

3) trekbank

4) bende

5) vakken-pakket [school]

6) drugslijn

Dictionnaire français-néerlandais > filière
7 relever

relever [rəlvee]

I    (de) 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vallen (onder) (de bevoegdheid van, de verantwoordelijkheid van) ⇒ behoren (bij), deel uitmaken (van)

2 herstellen (van) ⇒ genezen (van)

♦voorbeelden:

1    cela ne relève pas de ma compétence • daar kan ik niet over oordelen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 overeind, rechtop zetten ⇒ overeind helpen, weer optrekken 〈 van muur〉

2 weer tot bloei brengen ⇒ er weer bovenop helpen, weer doen opleven

3 doen opmerken ⇒ de aandacht vestigen op, ingaan op

4 omhoog doen ⇒ 〈 kraag〉 opzetten ⇒ 〈 mouwen〉 oprollen ⇒ 〈 rok〉 opschorten ⇒ 〈 (brei)steek〉 ophalen

5 noteren ⇒ opnemen, opmeten

6 verhogen ⇒ doen stijgen

7 kruiden ⇒ pikant maken

8 (beter) doen uitkomen ⇒ verhogen, verlevendigen

9 aflossen

10 〈+ de〉ontslaan (van, uit) ⇒ ontzetten (uit), ontheffen (van)

♦voorbeelden:

3    relever une faute • wijzen op een fout

4    relever la tête • opkijken; 〈 figuurlijk〉 het hoofd fier opheffen

5    relever une adresse • een adres noteren

relever le compteur • de meter opnemen

relever un terrain • een stuk land opmeten

¶    professeur qui relève les copies • leraar die het werk ophaalt

  → défi, gant

III se relever 〈 wederkerend werkwoord〉

1 er weer bovenop komen ⇒ 〈+ de〉 herstellen (van)

2 omhooggaan ⇒ oplopen

3 elkaar aflossen

4 〈+ de〉 weer opstaan (uit)

♦voorbeelden:

1    il ne s'en relèvera jamais • hij zal daar nooit overheen komen

v

1) vallen onder de verantwoordelijkheid (van)

2) herstellen, genezen

3) overeind zetten

4) weer doen opleven

5) de aandacht vestigen (op)

6) omhoog doen

7) noteren

8) verhogen

9) pikant maken

10) beter doen uitkomen

11) aflossen

12) ontslaan (van), ontheffen (van)

Dictionnaire français-néerlandais > relever
8 rouler

rouler [roelee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rollen ⇒ zich wentelen

2 rijden ⇒ lopen

3 〈 scheepvaart〉 slingeren

4 zwerven ⇒ rondzwalken

5 〈+ sur; figuurlijk〉 gaan (over) ⇒ draaien (om)

♦voorbeelden:

1    rouler des hanches • heupwiegen

la vie humaine roule sur des probabilités • het leven hangt van toevalligheden aan elkaar

  → or, pierre

2    〈 informeel〉 ça roule! • het gaat!, het loopt!

¶    le tambour roule • de trom roffelt

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 rollen ⇒ oprollen, draaien, doen rollen

2 〈 formeel〉 in het hoofd hebben ⇒ koesteren

3 〈 informeel〉 bedonderen ⇒ belazeren, besodemieteren

4 platmaken ⇒ egaliseren

♦voorbeelden:

1    rouler les hanches • heupwiegen

rouler en boule • tot een prop maken

  → bosse, carrosse

3    〈 informeel〉 se faire rouler (dans la farine) • zich laten belazeren

¶    rouler les ‘r’ • de ‘r’ laten rollen

III se rouler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 (zich) (op)rollen ⇒ zich wentelen

♦voorbeelden:

¶    se rouler les pouces • duimen draaien

scène à se rouler par terre • scène om je dood te lachen

〈 informeel〉 se les rouler • niets uitvoeren

v

1) rollen

2) rijden, lopen

3) slingeren [schip]

4) zwerven

5) gaan (over), draaien (om)

Dictionnaire français-néerlandais > rouler
9 encrer

encrer [ãkree]

〈 werkwoord〉

1 inkten

♦voorbeelden:

1 encrer au rouleau • oprollen

Dictionnaire français-néerlandais > encrer
10 encrer au rouleau

encrer au rouleau

oprollen

Dictionnaire français-néerlandais > encrer au rouleau
11 ramasser en boule

ramasser en boule

oprollen

Dictionnaire français-néerlandais > ramasser en boule
12 recroqueviller

recroqueviller [rəkrokviejee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doen verschrompelen ⇒ krommen, doen buigen

II se recroqueviller 〈 wederkerend werkwoord〉

1 verschrompelen ⇒ (om)krullen

2 ineenduiken ⇒ zich oprollen, ineenkrimpen

Dictionnaire français-néerlandais > recroqueviller
13 remonter la filière d'une bande de trafiquants

remonter la filière d'une bande de trafiquants

een bende drugssmokkelaars oprollen

Dictionnaire français-néerlandais > remonter la filière d'une bande de trafiquants
14 replier

replier [rəplie.ee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (weer) opvouwen ⇒ oprollen, omslaan

2 〈 leger〉 terugtrekken ⇒ evacueren

♦voorbeelden:

1 replier ses jambes • zijn benen optrekken

II se replier 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich (in zichzelf) terugtrekken ⇒ zich van de buitenwereld afsluiten

2 〈 leger〉 zich terugtrekken

Dictionnaire français-néerlandais > replier
15 roulotter

roulotter [roelottee]

〈 werkwoord〉

1 zorgvuldig oprollen ⇒ zorgvuldig omvouwen

Dictionnaire français-néerlandais > roulotter

См. также в других словарях:

Siebensachen — Seine Siebensachen packen: seine wenigen Habseligkeiten zusammenpacken, um damit abzureisen, auszuziehen oder eilig zu verschwinden, auch: in aller Hast aufräumen, Umherliegendes zusammenraffen; vgl. französisch ›emballer son saint frusquin‹ oder … Das Wörterbuch der Idiome

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

oprollen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

oprollen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: