-
1 oeil
oeil1 [uj],yeux [jeu]〈m.〉3 oog ⇒ waakzame blik, aandacht4 oog ⇒ gevoelen, oordeel, mening♦voorbeelden:oeil de verre • kunstoogaux yeux bleus • met blauwe ogenregarder qn. entre les deux yeux • iemand scherp aankijkenfaire les yeux doux à qn. • iemand lief, verliefd aankijkenfaire qc. les yeux fermés • iets blindelings, met gesloten ogen doenles yeux grand(s) ouverts • met wijd opengesperde ogenil a les yeux plus grands que le ventre • zijn ogen zijn groter dan zijn maagfaire les gros yeux à qn. • iemand bestraffend aankijkenà l'oeil nu • met het blote oogoeil poché • blauw oogil a les yeux pochés • hij heeft wallen onder zijn ogen〈 informeel〉 tu n'as donc pas les yeux en face des trous? • heb je geen ogen in je hoofd?baisser les yeux • de ogen neerslaanne pas en croire ses yeux • zijn ogen niet (kunnen) gelovenne dormir que d'un oeil • licht slapense faire les yeux • z'n ogen opmakenne pas fermer l'oeil • geen oog dichtdoenavoir les yeux perdus dans le vague • doelloos voor zich uit starenpocher un oeil à qn. • iemand een blauw oog slaantaper dans l'oeil de qn. • het helemaal maken bij iemands'user, se casser les yeux (à lire) • zijn ogen (met lezen) bederven〈 spreekwoord〉 loin des yeux, loin du coeur • uit het oog, uit het hartde ses (propres) yeux • met eigen ogenpour les beaux yeux de qn. • om iemands mooie ogen〈 spreekwoord〉 oeil pour oeil, dent pour dent • oog om oog, tand om tandcouver des yeux • met de ogen verslinden, tedere blikken werpen opdébrider les yeux de qn. • iemand de ogen openenfermer les yeux sur qc. • de ogen voor iets sluitenfixer les yeux sur qn., qc. • de blik op iemand, iets vestigenjeter les yeux sur qc., qn. • zijn blik op iets, iemand richtenlever les yeux sur • het oog laten vallen op, begerenouvrez bien vos yeux! • houdt uw ogen goed open!ne pas quitter des yeux qn., qc. • de ogen niet van iemand, iets kunnen afwendensauter aux yeux • in het oog springensuivre qn. des yeux • iemand nakijkenses yeux tombèrent sur la lettre • zijn blik viel op de brief〈 spreekwoord〉 ce que les yeux ne voient pas ne fait pas mal au coeur • wat niet weet, wat niet deertmettre sous les yeux de qn. • iemand tonenavoir qc. sous les yeux • iets voor zich hebben (liggen)avoir l'oeil à tout • op alles lettenn'avoir pas les yeux dans sa poche • zijn ogen niet in z'n zak hebben (zitten)n'avoir d'yeux que pour • alleen oog hebben voorça crève les yeux • dat is zo klaar als een klontjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor en oog zijnfrapper l'oeil • meteen in het oog vallenouvrir l'oeil (et le bon) • zijn ogen goed open houdentenir qn. à l'oeil • iemand in 't oog houden4 regarder qn. d'un bon, d'un mauvais oeil • iemand gunstig, niet gunstig gezind zijnvoir qc. d'un bon, d'un mauvais oeil • iets gaarne, met lede ogen ziend'un oeil critique • kritischregarder qn. d'un oeil noir • iemand vuil aankijkenà mes yeux • in mijn ogen, volgens mijoeil électrique • foto-elektrische cel〈 informeel〉 mon oeil! • je tante!, ammehoela!n'avoir plus que les yeux pour pleurer • alles verloren hebbencoûter les yeux de la tête • peperduur zijnse rincer l'oeil • zijn ogen uitkijkentaper de l'oeil • slaap hebben, een tukje doentourner de l'oeil • flauwvallenentre quatre yeux • onder vier ogen————————〈m.〉 〈 ambachtelijk〉1 oog ⇒ gat, opening, boring1. m 2. yeuxm pl -
2 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien -
3 vue
vue [vuu]〈v.〉3 uitzicht ⇒ aanzicht, panorama4 waarneming ⇒ schouwspel, aanblik5 afbeelding ⇒ gezicht, kiekje6 denkbeeld ⇒ standpunt, inzicht♦voorbeelden:avoir la vue longue • verziend zijnavoir la vue perçante • scherpe ogen hebbenperdre la vue • het gezichtsvermogen verliezengarder qn. à vue • iemand streng bewaken (zonder hem uit het oog te verliezen)payable à vue • op zicht betaalbaarà première vue • op het eerste gezichtà la vue de tous • publiekelijkà vue d' oeil • zo op het oog, zienderogenconnaître qn. de vue • iemand van gezicht kennenperdre de vue • uit het gezicht verliezenen vue • zichtbaar; vooraanstaandle succès est en vue • het succes is vlakbijun personnage en vue • een vooraanstaand iemandhors de vue • uit het gezicht (verdwenen)vue de face • vooraanzichtà courte vue • kortzichtigavoir des vues sur qn. • iets met iemand voorhebben, aan iemand denken; een oogje op iemand hebbenavoir en vue • van plan zijn, op het oog hebbenen vue de • (met het doel) omla seconde, double vue • het tweede gezicht, helderziendheidf1) gezichtsvermogen, (het) zien2) zicht, blik3) uitzicht, aanzicht4) waarneming5) afbeelding, kiekje6) denkbeeld, standpunt7) bedoeling -
4 cligner
cligner [klienjee]♦voorbeelden:1 cligner de l'oeil, des yeux • een knipoog geven, knipogenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 arracher
arracher [aaraasĵee]1 trekken ⇒ uittrekken, losrukken2 ont-, wegrukken ⇒ halen (uit), losmaken (van)3 wegkrijgen ⇒ wegjagen, weghalen♦voorbeelden:un obus lui a arraché le bras • een granaat heeft zijn arm afgeruktarracher les mauvaises herbes • het onkruid wiedenarracher les pommes de terre • de aardappelen rooienarracher les yeux à qn. • iemand de ogen uitkrabbenarracher qn. au sommeil • iemand uit zijn slaap rukken♦voorbeelden:1 s'arracher qn., qc. • vechten om iemand, ietson se l'arrache • hij, zij is zeer gewild gezelschaps'arracher les yeux • elkaar de ogen uitkrabben1. v1) (uit)trekken, losrukken2) ontrukken, halen (uit)3) weghalen2. s'arracherv1) vechten (om) -
6 aveugler
aveugler [aavuglee]1. v1) verblinden2) stoppen [lek]3) dichtmetselen [raam]2. s'aveugler (sur)vniet willen zien, de ogen sluiten (voor) -
7 brouiller
brouiller [broejee]1 verwarren ⇒ in de war brengen, (ver)storen, vertroebelen2 door elkaar halen ⇒ (door elkaar) schudden, vermengen♦voorbeelden:avoir les yeux brouillés • een waas voor de ogen hebbenoeufs brouillés • roereierenbrouiller les pistes • de sporen uitwissen1 verward, in de war raken ⇒ troebel worden3 gebrouilleerd raken (met) ⇒ ruzie krijgen, in onmin raken♦voorbeelden:1 ma vue se brouille • ik kan niet meer duidelijk zien, het duizelt me voor de ogen1. v1) verwarren, in de war brengen2) vertroebelen6) vervagen [herinnering]2. se brouillerv3) betrekken [weer]5) mislopen -
8 clignotement
clignotement [klienjotmã]〈m.〉mgeknipper [ogen, licht] -
9 clignoter
-
10 éclabousser
-
11 envisager
-
12 lueur
lueur [luu.ur]〈v.〉1 schijnsel ⇒ (flauw) licht, gloed♦voorbeelden:à la lueur de • bij het schijnsel vanf1) schijnsel, licht2) schittering [ogen]3) sprankje -
13 manger
manger1 [mãzĵee]〈m.〉 〈 informeel〉→ boire————————manger2 [mãzĵee]4 aan-, in-, opvreten♦voorbeelden:1 on en mangerait • dat ziet er lekker uit; 〈 van een meisje〉wat een lekker snoepje!, lekker stuk is dat!il ne vous mangera pas • hij zal u niet opetenmanger comme quatre • eten voor drie4 étoffe mangée aux mites • stuk stof dat door de motten opgevreten, aangevreten iscouleur mangée par le soleil • door de zon gebleekte kleurses yeux mangent sa figure • van zijn gezicht ziet men alleen de ogenv -
14 privé
privé [prievee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 privé ⇒ particulier, niet-officieel♦voorbeelden:propriété privée • particulier eigendomséance privée • besloten voorstelling, zittingacte sous seing privé • onderhandse aktede source privée • uit niet-officiële bronà titre privé • niet-officieel, privéen privé • onder vier ogenadj1) privé, particulier2) persoonlijk -
15 tomber
tomber1 [tõbee]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————tomber2 [tõbee]3 (weg)vallen ⇒ verzwakken, verdwijnen, dalen4 te lijf gaan ⇒ zich werpen (op), aanvallen5 worden ⇒ geraken, vallen6 vallen ⇒ vervallen, instorten7 (bij toeval) komen ⇒ verschijnen, geraken♦voorbeelden:tomber mort, raide mort • morsdood neervallenil laissa tomber ces mots • hij zei de volgende woorden〈 informeel〉 laisse tomber! • kap er mee, geef 't op!!!laisser tomber qn. • iemand laten vallen, zich niet meer voor iemand interesserenlaisser tomber qc. • iets laten vallen, iets loslaten, zich niet meer met iets bezighoudenjupe qui tombe bien • rok die goed valttomber dans les bras de qn. • iemand in de armen vallentomber dans l'escalier • op de trap vallenla rue tombe dans une autre • de straat komt op een andere straat uittomber de fatigue • van moeheid omvallenmots qui tombent des lèvres de qn. • woorden die van iemands lippen komenle stylo m'est tombé des mains • de vulpen viel uit mijn handentomber par la fenêtre • uit het raam vallenle soleil lui tombe sur les yeux • de zon schijnt in zijn ogendes toits qui tombent bien bas sur les fenêtres • laag overhangende dakentomber sur ses pieds • op zijn voeten terechtkomenle jour tombe • de avond valtle vent est tombé • de wind is gaan liggen4 ils nous sont tombés dessus • ze hebben ons overvallen, verrast5 tomber amoureux, malade • verliefd, ziek wordentomber dans une erreur • in een fout vervallentomber dans la misère • in ellende gerakenil est tombé bien bas • hij is wel diep gezonken7 ça tombe bien, mal • dat treft goed, slechtil est bien tombé • hij heeft het goed getroffentomber juste • opgaan, de spijker op de kop slaanje suis tombé en pleine réunion • ik kwam midden in de vergadering binnenvallencet article m'est tombé sous les yeux • dat artikel is me toevallig onder ogen gekomentomber sur qn. • iemand tegen het lijf lopentomber sur qc. • ergens tegenaan lopen♦voorbeelden:→ vestev2) uitvallen3) verzwakken4) aanvallen5) worden6) verschijnen, komen7) vallen (op) [datum]8) uitkomen [krant] -
16 user
user [uuzee]1 (iets) gebruiken ⇒ aanwenden, zich bedienen (van), gebruik maken (van)♦voorbeelden:1 user d' un droit • een recht uitoefenen, doen geldenuser de menaces • bedreigingen uiten, dreigenusez, n'abusez pas • doe alles met mateII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verslijten ⇒ af-, uitslijten, uitslijpen3 verzwakken ⇒ ondermijnen, verminderen♦voorbeelden:2 user une pointe • een scherpe punt afstompen, stomp makenusé par l'âge • oud en versletenuser sa vue, ses yeux • zijn ogen bederven2 verminderen ⇒ afnemen, verzwakken♦voorbeelden:1. v1) gebruiken, aanwenden2) verbruiken3) verslijten4) verzwakken5) uitputten6) slijten, doorbrengen2. s'userv1) verslijten2) verminderen, verzwakken -
17 baisser les yeux
-
18 cagoule
cagoule [kaagoel]〈v.〉♦voorbeelden: -
19 dessiller
dessiller [deesiejee] -
20 exorbité
exorbité [egzorbietee]♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
ogen — poly·ploid·ogen; poly·ploid·ogen·ic; … English syllables
Ogen (Basilisk) — Ogen is a character featured in the Japanese anime Basilisk Kouga Ninpou Chou (known in English as Kouga Ninja Scrolls ). As the leader of Iga Tsubagakure, Ogen was ordered by retired Shogun Tokugawa Ieyasu to lead nine other warriors in a duel… … Wikipedia
Ogen melon — /ōˈgen melˈən/ noun A kind of melon, small and green skinned ORIGIN: From the Israeli kibbutz where the variety was first developed … Useful english dictionary
-ogen — o|gen ↑ gen … Universal-Lexikon
Ogen — (oґjən) trademark for preparations of estropipate … Medical dictionary
Ogen — [ əʊgɛn] noun a small melon with pale orange flesh and an orange skin ribbed with green. Origin 1960s: from the name of a kibbutz in Israel … English new terms dictionary
-ogen — … Useful english dictionary
Ogen — … Useful english dictionary
Oude Rode Ogen — or Old Red Eyes, otherwise known as The Beast of Flanders is a Dutch bogeyman, ghost or monster whose tales and sightings began after a true series of events. Contents 1 Legend 2 Physical description 3 References … Wikipedia
HA-OGEN — (Heb. הָעֹגֶן; the anchor ), kibbutz in central Israel in the Ḥefer Plain, affiliated with Kibbutz Arẓi Ha Shomer ha Ẓa ir, founded in 1947. The founding settlers from Czechoslovakia and Austria were later joined by new members from other… … Encyclopedia of Judaism
adapt'ogen — noun (in herbal medicine) a natural substance which helps the body to cope with stress and other adverse circumstances • • • Main Entry: ↑adapt … Useful english dictionary