-
1 nier
nier [nie.ee]〈 werkwoord〉2 niet erkennen ⇒ betwisten, bestrijden♦voorbeelden:v1) ontkennen2) betwisten -
2 nier une signature
nier une signature -
3 rein
rein [rẽ]〈m.〉1 nier♦voorbeelden:rein flottant • wandelende nier1. m 2. reinsm pl1) lendenen2) middel [lichaam]3) schoot -
4 rein flottant
-
5 appartenir
appartenir [aapaartənier]♦voorbeelden:cela n'appartient pas à mon sujet • dat valt buiten mijn onderwerpII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 passen ⇒ behoren, betamen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 ne plus s'appartenir • niet meer over zijn eigen tijd kunnen beschikken, zich niet meer (kunnen) beheersen 〈 van woede〉1. v(à)2. s'appartenirv(à) zijn eigen baas zijn -
6 intervenir
intervenir [ẽtervənier]〈 werkwoord〉1 tussenbeide komen ⇒ zich mengen, zich bemoeien, ingrijpen5 zich voordoen ⇒ gebeuren, geschieden6 tot stand komen ⇒ gesloten worden, bereikt worden♦voorbeelden:faire intervenir l'armée • het leger inschakelenv1) tussenbeide komen, bemiddelen6) meespelen, meetellen [factoren] -
7 obtenir
obtenir [optənier]♦voorbeelden:obtenir le nylon à partir du pétrole • nylon uit aardolie winnenv1) verkrijgen, gedaan krijgen (van)2) bereiken [doel] -
8 retenir
retenir [rətnier, rtənier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tegenhouden ⇒ achter-, weer-, op-, in-, afhouden2 inhouden ⇒ onderdrukken, bedwingen♦voorbeelden:je ne vous retiens plus • ik houd u niet langer opretenir qn. à dîner • iemand vragen om te blijven eten♦voorbeelden:v2) tegenhouden3) achterhouden4) inhouden5) onthouden6) samenhouden7) reserveren -
9 survenir
survenir [suurvənier]〈 werkwoord〉1 (onverwachts, plotseling) komen ⇒ (onverwachts, plotseling) gebeuren, plaatsvindenv -
10 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
11 venir
venir [vənier]〈 werkwoord〉1 komen♦voorbeelden:le jour venu • toen de dag was aangebrokenprendre les choses comme elles viennent • de dingen nemen zoals ze zijnvenir voir qn. • iemand opzoekenvoir venir (les événements) • (de gebeurtenissen) rustig afwachtenje te vois venir • ik begrijp wel waar je heen wiltça vient? • komt er nog wat van?en venir à • ertoe komen omoù veut-il en venir? • 〈 figuurlijk〉waar wil hij naar toe?en venir à croire que, en venir à la conclusion que • tot de slotsom komen datil faudra bien en venir là • zover zal het toch moeten komenvenons-en au fait • laten we ter zake komencomment les choses en sont-elles venues là? • hoe heeft het ooit zover kunnen komen?il en est venu à mendier • hij moest zelfs gaan bedelenj'en viens à me demander si • ik begin me af te vragen ofj'en viens à votre question • nu kom ik aan uw vraagà venir • komendil me vient à l'épaule • hij komt tot mijn schouders'il venait à mourir • mocht hij komen te stervenvenir à qn. • naar iemand toe gaanvenir au-devant de qn. • iemand tegemoet gaanles larmes me vinrent aux yeux • de tranen schoten me in de ogend' où vient que? • hoe komt het dat?le livre vient de paraître • het boek is zojuist verschenencela lui vient de son père • dat heeft hij van zijn vader geërfdmot qui vient du latin • woord dat uit het Latijn afkomstig isv1) komen2) groeien -
12 abstenir
abstenir (s') (de) [aapstənier]〈 werkwoord〉1 zich onthouden (van) ⇒ niet gebruiken, afzien (van)♦voorbeelden:→ doute -
13 advenir
advenir [aadvənier]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:savez-vous ce qu'il est advenu de ses projets? • weet u wat er van zijn plannen terecht is gekomen?quoi qu'il advienne • wat er ook gebeurt -
14 flottant
flottant [flottã]1 drijvend2 zwevend ⇒ golvend, wapperend, fladderend5 onzeker ⇒ aarzelend, besluiteloos♦voorbeelden:2 moteur flottant • zwevende, opgehangen motorrein flottant • wandelende nier, zwerfnierrobe flottante • ruimzittende jurk -
15 néphr-
-
16 néphrétique
-
17 parvenir
parvenir [paarvənier]〈 werkwoord〉1 (iets) bereiken ⇒ (aan)komen, aanlanden♦voorbeelden:faire parvenir qc. à qn. • iemand iets toezenden, doen toekomen -
18 redevenir
-
19 rénal
-
20 subvenir
См. также в других словарях:
nier — [ nje ] v. tr. <conjug. : 7> • v. 1450; neier « nier Dieu » 980; lat. negare 1 ♦ Rejeter (un rapport, une proposition, une existence); penser, se représenter (un objet) comme inexistant; déclarer (un objet) irréel. ⇒ contester, démentir,… … Encyclopédie Universelle
Nier — Éditeur Square Enix Développeur Cavia Date de sortie … Wikipédia en Français
nier — Nier, Negare, Abnuere, Diffiteri, Inficiari, Ire inficias, Recusare. Aucunement nier ou presque, Subnegare. Nier rondement quelque chose à aucun, Nier tout à trac, Luy couper la broche, Praecidere plane, Praecise negare. Ils nient qu il y ait un… … Thresor de la langue françoyse
Nier — or Nier can refer to: National Institute Economic Review, a British economics journal National Institute of Environmental Research, a national research center in Korea. Alfred O. C. Nier (1911 1994), American physicist The Nier Prize in… … Wikipedia
Nier — bezeichnet: Alfred Nier (1911–1994), US amerikanischer Physiker Kurt Nier (* 1927), deutscher Diplomat und Politiker (SED); von 1973 bis 1989 stellvertretender Minister für Auswärtige Angelegenheiten der DDR Michael Nier (* 1943), deutscher… … Deutsch Wikipedia
Nier — puede hacer referencia a: Nier, cráter del planeta Marte. Alfred Nier, físico norteamericano de ascendencia alemana (1911 1994). Premio Nier, ofrecido anualmente al joven científico más destacado. Nier, un videojuego de 2010. Véase también Niers … Wikipedia Español
nier — NIER. v. a. Dire qu une chose n est pas, n en pas demeurer d accord. Il m a nié telle proposition. je nie la consequence. il me nie tout. c est une verité que vous ne sçauriez nier. nier une majeure. vous le dites & je vous le me. je demeure d… … Dictionnaire de l'Académie française
nier — ba·ton·nier; cen·te·nier; chan·son·nier; che·nier; chif·fo·nier; co·to·nier; cui·si·nier; de·nier; der·nier; doua·nier; dou·zai·nier; la·ta·nier; pal·fre·nier; pan·nier·man; prin·ta·nier; rô·nier; sar·di·nier; se·mai·nier; stai·nier·ite;… … English syllables
nier — (ni é), je niais, nous niions, vous niiez ; que je nie, que nous niions, que vous niiez, v. a. 1° Dire qu une chose n est pas vraie ou n est pas. • Il me nia le fait, mais d une manière qui me le fit croire, parce qu il me conjura de ne le… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
NIER — v. a. Dire qu une chose n est pas vraie, soutenir qu une chose n est pas. Nier un fait. C est une vérité qu on ne peut nier. Nier cette vérité, c est nier qu il fait jour en plein midi. Il demeure d accord du droit, mais il nie le fait, il le nie … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
NIER — v. tr. Dire qu’une chose n’est pas vraie, soutenir qu’une chose n’est pas. Nier un fait. C’est une vérité qu’on ne peut nier. Nier cette vérité, c’est nier qu’il fasse jour en plein midi. Il demeure d’accord du droit, mais il nie le fait, il le… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)