-
1 discuter
discuter [dieskuutee]2 praten (over) ⇒ bespreken, bepraten♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bespreken ⇒ praten over, behandelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) discussiëren, praten2) bespreken, praten (over)3) betwisten4) tegenspreken -
2 nier
nier [nie.ee]〈 werkwoord〉2 niet erkennen ⇒ betwisten, bestrijden♦voorbeelden:v1) ontkennen2) betwisten -
3 arracher
arracher [aaraasĵee]1 trekken ⇒ uittrekken, losrukken2 ont-, wegrukken ⇒ halen (uit), losmaken (van)3 wegkrijgen ⇒ wegjagen, weghalen♦voorbeelden:un obus lui a arraché le bras • een granaat heeft zijn arm afgeruktarracher les mauvaises herbes • het onkruid wiedenarracher les pommes de terre • de aardappelen rooienarracher les yeux à qn. • iemand de ogen uitkrabbenarracher qn. au sommeil • iemand uit zijn slaap rukken♦voorbeelden:1 s'arracher qn., qc. • vechten om iemand, ietson se l'arrache • hij, zij is zeer gewild gezelschaps'arracher les yeux • elkaar de ogen uitkrabben1. v1) (uit)trekken, losrukken2) ontrukken, halen (uit)3) weghalen2. s'arracherv1) vechten (om) -
4 contestation
contestation [kõtestaasjõ]〈v.〉1 betwisting ⇒ bestrijding, ontkenning, aanvechting2 geschil ⇒ onenigheid, twist♦voorbeelden:f1) bestrijding, betwisting2) geschil, onenigheid -
5 contester
contester [kõtestee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betwisten ⇒ bestrijden, ontkennen, aanvechten♦voorbeelden:v1) bestrijden, ontkennen3) protesteren -
6 contredire
contredire [kõtrədier]1 tegenspreken ⇒ betwisten, bestrijden2 in strijd zijn met ⇒ strijdig zijn met, in tegenspraak zijn met1 elkaar, zichzelf tegenspreken1. v1) tegenspreken, bestrijden3) weerleggen [juridisch]2. se contredirev1) elkaar/zichzelf tegenspreken -
7 décliner
décliner [deeklienee]2 achteruitgaan ⇒ verzwakken, afnemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) ondergaan [zon]2) achteruitgaan, afnemen3) afwijken [magneet]4) afslaan, afwijzen5) verbuigen [woord] -
8 disputer
disputer [diespuutee]♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betwisten ⇒ bestrijden, wedijveren♦voorbeelden:→ terrain1 ruzie maken ⇒ elkaar in de haren zitten, harrewarren♦voorbeelden:1. v1) discussiëren2) wedijveren3) spelen [sport]4) berispen2. se disputerv1) ruziën -
9 controverser
controverser [kõtrovversee]1 twisten over ⇒ debatteren, discussiëren over, betwisten -
10 critiquable
critiquable [krietiekaabl]2 aanvechtbaar ⇒ discutabel, te betwisten -
11 dénier
-
12 décliner la compétence d'un juge
décliner la compétence d'un jugeDictionnaire français-néerlandais > décliner la compétence d'un juge
-
13 élever une contestation sur qc.
élever une contestation sur qc.Dictionnaire français-néerlandais > élever une contestation sur qc.
См. также в других словарях:
Bezwisten — Bezwisten, verb. reg. act. Zwist über etwas erregen. Ich will das nicht bezwisten. Ingleichen streitig machen, Anspruch auf etwas machen. Einem das Seinige bezwisten. Nieders. betwisten. Daher die Bezwistung … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Barbara Ogier — Pour les articles homonymes, voir Ogier. Barbara Ogier … Wikipédia en Français
Catharina Felicia van Rees — Portrait de Catharina Felicia van Rees Autres noms Celéstine Activités Compositrice Écrivaine … Wikipédia en Français