-
1 boiter
-
2 boiteux
-
3 rustique
-
4 bric
bric [briek]♦voorbeelden:meublé de bric et de broc • met samengeraapte meubels ingerichtadv( de bric et de broc) te hooi en te gras -
5 déshabiller
déshabiller [deezaabiejee]♦voorbeelden:1 zich uitkleden ⇒ z'n kleren uittrekken, z'n jas (enz.) uitdoen1. vuitkleden, ontkleden2. se déshabillervzich uitkleden, z'n kleren uittrekken -
6 entrejambes
entrejambes [ãtrəzĵãb]〈m.〉m1) kruis [broek] -
7 essuyer
essuyer [esŵiejee]2 〈 iets onaangenaams〉 (te) verduren (hebben) ⇒ ondergaan, ondervinden ⇒ 〈 belediging〉 moeten slikken ⇒ 〈 verlies〉 lijden♦voorbeelden:essuyer ses pieds • z'n voeten vegenessuyer la poussière • stof afnemen→ plâtrev1) (af)drogen, (af-, weg)vegen -
8 frotter
frotter [frottee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 wrijven (langs, over) ⇒ strijken (langs, over), schuren (langs)3 insmeren ⇒ inwrijven, bestrijken♦voorbeelden:frotter son doigt contre, sur une table • met zijn vinger langs, over een tafel strijkenfrotter qn. pour le laver, le réchauffer, le sécher • iemand afschrobben, warmwrijven, droogwrijven→ oreille♦voorbeelden:ne vous y frottez pas • brand je vingers daar niet aanv1) (in)wrijven2) schuren, boenen, poetsen3) insmeren -
9 meuble
meuble [mubl]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:meuble à secret • meubel met geheime laatjesêtre dans ses meubles • eigen meubels hebbense mettre dans ses meubles • zich inrichtensauver les meubles • redden wat er nog te redden valtm1) meubel2) roerend goed -
10 repousser
repousser [rəpoesee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 〈 meubels〉terug-, wegschuivenv2) terugdrijven3) afstoten4) afwijzen, afslaan6) uitstellen -
11 sabot
sabot [saaboo]〈m.〉1 klomp2 hoef♦voorbeelden:cela ne se trouve pas sous le sabot d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoekje le vois venir avec ses gros sabots • ik heb hem allang door3 sabot de Denver • parkeerklem, wielklemtravailler comme un sabot • slecht werk leverenm1) klomp2) hoef3) (rem)schoen [meubels] -
12 tout
tout1 [toe]〈m.〉1 geheel ⇒ totaal, alles2 hoofdzaak ⇒ (het) belangrijkste, voornaamste♦voorbeelden:risquer le tout pour le tout • alles op het spel zetten(ne) … (pas) du tout • helemaal niet, absoluut nietdu tout • helemaal nietdu tout au tout • helemaal, volledig————————tout2 [toe],1 (ge)heel ⇒ volledig, een en al3 〈 elliptisch〉(bestemd, geschikt) voor ieder(e) ⇒ met alle …, van alle …♦voorbeelden:en toute simplicité • in alle eenvoudil est toute simplicité • hij is een en al eenvoud, hij is de eenvoud zelvetout le temps • voortdurend, aldoor, altijd2 tout un chacun • een ieder, iedereentous (les) deux • allebei, alle tweetous les deux jours • om de andere dagtout ce qu'il y a de gens connus • alle bekende mensenc'est sérieux? tout ce qu'il y a de plus sérieux • echt waar?, honderd procent serieus, ik meen het echt(film) tous publics • (film) voor ieder publiek, voor een breed publiekvéhicule tous terrains • terreinwagen, -voertuig, jeeppour tout (bagage) • als enige (bagage)————————tout3 [toe],1 alles ⇒ allemaal, allen, iedereen♦voorbeelden:avoir tout de • alle eigenschappen hebben vanpour tout dire • al met alc'est tout dire • daarmee is alles gezegdce sera tout pour aujourd'hui • daar zullen we het vandaag bij latentous (au)tant que nous sommes • wij allen, zonder uitzonderingaprès tout • tenslotte, alles welbeschouwden tout et pour tout • niet meer dan, alles bij elkaarenvers et contre tous • tegen iedereenpar-dessus tout, au-dessus de tout • bovenal, vooralvoilà tout • dat is alles¶ comme tout • heel erg, vreselijket tout • en zo, en wat dies meer zijet tout et tout • enzovoort, enzovoort————————tout4 [toe]〈 bijwoord〉1 heel ⇒ erg, zeer, bijzonder, helemaal3 geheel en al ⇒ een en al, niets dan♦voorbeelden:1 tout juste • nog maar net, op het nippertjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor, vol aandacht zijnc'est tout un • dat is precies hetzelfdetout aussi grand que • (precies) even groot alsêtre tout à ses projets • helemaal opgaan in zijn, haar plannentout à vous • geheel tot uw beschikking, tot uw dienst¶ tout d'abord • allereerst, voor allestout enfant, tout gosse • als kind al …tout à fait • helemaal, preciestout au moins • op z'n (aller)minsttout au plus • hoogstensle tout dernier, premier • de allerlaatste, allereersteà tout jamais • voor altijdtout de même • tochtout en marchant, il m'a raconté • terwijl we liepen, onder het lopen vertelde hij metout en étant riche, il vit très simplement • hoewel hij rijk is, leeft hij erg eenvoudigtout riche que je suis • hoe rijk ik ook ben1. m1) geheel, totaal2) hoofdzaak3) heelal2. tout, tous, toutespron1) alles2) allemaal, iedereen3. tout, toute, tous, toutesadj1) geheel, volledig2) elk, ieder3) bestemd voor4. adv1) heel, erg, helemaal2) zuiver3) geheel en al -
13 vernis
vernis [vernie]〈m.〉♦voorbeelden:1 vernis à l'alcool, vernis à l'essence • spiritus-, terpentijnvernisvernis (à ongles) • nagellakvernis gras • olievernisse mettre du vernis • z'n, haar nagels lakken————————vernis (à ongles)m1) vernis2) glazuur -
14 vider
vider [viedee]1 legen ⇒ ontdoen (van), halen (uit)♦voorbeelden:vider l'eau d' un vase • het water uit een vaas weggooienvider une maison de ses meubles • de meubels uit een huis halen♦voorbeelden:1. v1) legen, halen (uit)2) schoonmaken [vis, gevogelte]3) uitputten4) beslechten [geschil]5) eruit gooien2. se viderv1) leegstromen2) lozen (op) -
15 bancal
♦voorbeelden: -
16 convertible
convertible [kõvertiebl]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 veranderbaar (in) ⇒ omzetbaar (in), herleidbaar (tot), om te rekenen (in), om te wisselen (tegen)♦voorbeelden: -
17 déshabiller un salon
déshabiller un salon -
18 gager
-
19 matelasser
matelasser [maatlaasee] -
20 menuiser
menuiser [mənŵiezee]〈 werkwoord〉
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Hans van der Laan — (Leiden, 29 décembre 1904 Mamelis, 19 décembre 1991) est un moine bénédictin et architecte des Pays Bas. Il est l inspirateur et une des figures importantes de la Bossche School (1945 1970). Sommaire 1 Biographie 2 La théorie de l espace… … Wikipédia en Français