-
1 gage
gage [gaazĵ]〈m.〉2 bewijs ⇒ blijk, teken♦voorbeelden:jouer aux gages • pandverbeuren (spelen)laisser, mettre en gage • in onderpand geven, belenenprêter sur gages à qn. • iemand geld lenen op onderpand1. m1) onderpand2) bewijs, teken2. m plloon, gage -
2 salaire
salaire [saaler]〈m.〉1 loon ⇒ bezoldiging, salaris♦voorbeelden:salaire aux pièces • stukloonsalaire au rendement • prestatieloonallocation de salaire unique • extra kinderbijslag wanneer slechts één ouder werktsalaire unique • huisvrouwenloon→ peinem1) loon, salaris2) beloning -
3 compte
compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen♦voorbeelden:compte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen2 〈 figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken〈 informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈 mishandeld, dood of dronken zijn〉〈 figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heefty trouver son compte • aan zijn trekken komens'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijtenrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈 van dingen〉 een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording -
4 paiement
-
5 paye
-
6 récompense
-
7 rémunération
-
8 bien
bien1 [bjẽ]〈m.〉1 weldaad ⇒ (het) goede, welzijn, welvaart2 bezit(ting) ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:1 un homme de bien • een fatsoenlijk, integer manle bien commun, général, public • het algemeen welzijngrand bien vous fasse! • wel bekome het u!le souverain bien, le bien suprême • het opperste goed, gelukdire du bien de qn., parler en bien de qn. • gunstig over iemand sprekenc'est un bien • dat is een gelukfaire le bien • goed doen, charitatief zijnce voyage lui fait beaucoup de bien • die reis doet hem heel goedcela fait du bien • dat doet een mens goedprendre son bien où on le trouve • je toe-eigenen wat van je gading isvouloir le bien de qn. • het beste met iemand voorhebbenmener qc. à bien • iets tot een goed einde brengenchanger qc. en bien • iets ten goede veranderenen tout bien tout honneur • in alle eer en deugdpour son bien • voor zijn eigen bestwil2 biens de consommation • verbruiksgoederen, consumptiegoederenbiens de famille • familiebezitbiens vacants • onbeheerde goederenavoir du bien • vermogend zijnavoir des biens au soleil • onroerende goederen, land bezitten————————bien2 [bjẽ]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 goed ⇒ wel, mooi, fatsoenlijk2 zeer ⇒ veel, erg4 werkelijk ⇒ echt, zeer zeker5 〈 als uitroep〉wel! ⇒ welnu!♦voorbeelden:1 avoir l'air bien • er goed, mooi uitzienun homme bien • een betrouwbaar manun type bien • een aardige ventse conduire bien • zich netjes gedragenêtre bien avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenfaire bien • juist handelen, goed passen, goed staanfaire bien (de) • er goed aan doen (om)ça fait bien de parler anglais • het staat goed als je Engels spreektc'est bien fait! • net goed!c'est bien fait pour lui! • dat is z'n verdiende loon!on mange bien ici • je kunt hier lekker etennous sommes bien ici • we voelen ons hier lekkerça va bien? • gaat het goed?〈 schertsend〉 nous voilà bien! • nou zitten we mooi in de puree!tant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaatni bien ni mal • tamelijk goed2 bien blanc • helemaal wit, spierwitelle est bien jeune pour voyager seule • ze is wel heel jong om alleen te reizenbien sûr • natuurlijkbien souvent • heel vaakbien d' autres • vele anderenil en a vu bien d' autres • hij heeft heel wat meegemaakt〈 België〉 assez bien de • heel wat, veelbien de, bien des • heel wat, (heel) veeldepuis bien des années • sinds vele jarenil part bien demain? • hij vertrekt toch morgen?5 il le fait bien, pourquoi pas moi? • hij doet het toch ook, waarom ik dan niet?j'irais bien avec vous • ik zou wel met u mee willennous verrons bien • we zullen wel zienvouloir bien • wel willenou bien • ofweleh bien! • welnu!si bien que • zodat1. m1) (het) goede, welzijn2) bezit(ting), vermogen2. adj, advgoed, mooi, fatsoenlijk3. adv1) zeer, veel, erg2) heel veel, ruimschoots3) werkelijk, echt4. bien queconj5. interj -
9 bulletin
bulletin [buultẽ]〈m.〉1 (officieel) bericht ⇒ bulletin, verslag2 bewijsje ⇒ briefje, biljet♦voorbeelden:bulletin des lois • Staatsbladbulletin de naissance • geboortebewijsbulletin météorologique • weerberichtbulletin de paie, de salaire • loon-, salarisstrookjebulletin de vote • stembiljetm1) bulletin, verslag2) tijdschrift3) briefje, bewijsje4) rapport [school] -
10 caisse
caisse [kes]〈v.〉1 kist5 bloembak ⇒ broeibak, (broei)kas♦voorbeelden:caisse de crédit • kredietbankcaisse des dépôts et consignations • consignatiekascaisse d'épargne • spaarbank, -kaslivre de caisse • kasboekcaisse de retraite • pensioenfondscaisse de la Sécurité sociale • sociale verzekeringsbankcaisse noire • geheime fondsenfaire sa caisse • de kas opmakenpartir avec la caisse • er met de kas vandoor gaanpasser à la caisse • naar de kas gaan; langs de kassa gaanvous pouvez passer à la caisse ! • u kunt uw laatste loon gaan halen!tenir la caisse • de kas beheren→ bonf1) kist2) kassa, loket3) kast, omhulsel4) carrosserie [auto]5) plantenbak6) klankkast -
11 dérisoire
dérisoire [deeriezwaar]♦voorbeelden:salaire dérisoire • belachelijk laag loonadj1) bespottelijk, belachelijk2) onbeduidend -
12 payer
payer [pejjee]1 betalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betalen ⇒ voldoen, vergoeden2 belonen4 schenken ⇒ trakteren op, uitnodigen voor♦voorbeelden:4 viens, je te paie un verre • kom, drink er een van me1 zichzelf trakteren op ⇒ zich veroorloven, voor zichzelf kopen♦voorbeelden:v1) betalen2) lonend zijn4) belonen5) schenken -
13 peine
peine [pen]〈v.〉2 verdriet ⇒ kommer, smart3 straf♦voorbeelden:avoir toutes les peines du monde à • de grootst mogelijke moeite hebben omavoir (de la) peine à marcher • moeilijk (kunnen) lopense donner de la peine • moeite doense donner la peine de • de moeite nemen om teveuillez vous donner la peine d'entrer • komt u alstublieft binnenne pas épargner, plaindre sa peine • flink aanpakkenperdre sa peine • vergeefse moeite doenne pas pleurer sa peine • kosten noch moeite sparenmourir à la peine • zich dood werkenne pas être au bout de ses peines • nog niet uit de zorgen, moeilijkheden zijnil n'est pas en peine pour • het kost hem geen moeite ompour sa peine, pour la peine • als beloning, voor de moeiteen être pour sa peine • vergeefse moeite gedaan hebbence n'est pas la peine • dat is niet nodig〈 schertsend〉 c'était bien la peine de venir! • we hadden beter thuis kunnen blijven!avoir de la peine • verdriet hebbenconter ses peines à qn. • bij iemand zijn leed klagencela fait peine à voir • dat is meelijwekkendpeine capitale • doodstrafpeines pécuniaires • geldstraffen, -boetespurger une peine • een straf uitzittenpour ta peine • voor strafsous peine de • op straffe van¶ à peine • nauwelijks, ternauwernoodf1) moeite2) verdriet3) straf -
14 peiné
peine [pen]〈v.〉2 verdriet ⇒ kommer, smart3 straf♦voorbeelden:avoir toutes les peines du monde à • de grootst mogelijke moeite hebben omavoir (de la) peine à marcher • moeilijk (kunnen) lopense donner de la peine • moeite doense donner la peine de • de moeite nemen om teveuillez vous donner la peine d'entrer • komt u alstublieft binnenne pas épargner, plaindre sa peine • flink aanpakkenperdre sa peine • vergeefse moeite doenne pas pleurer sa peine • kosten noch moeite sparenmourir à la peine • zich dood werkenne pas être au bout de ses peines • nog niet uit de zorgen, moeilijkheden zijnil n'est pas en peine pour • het kost hem geen moeite ompour sa peine, pour la peine • als beloning, voor de moeiteen être pour sa peine • vergeefse moeite gedaan hebbence n'est pas la peine • dat is niet nodig〈 schertsend〉 c'était bien la peine de venir! • we hadden beter thuis kunnen blijven!avoir de la peine • verdriet hebbenconter ses peines à qn. • bij iemand zijn leed klagencela fait peine à voir • dat is meelijwekkendpeine capitale • doodstrafpeines pécuniaires • geldstraffen, -boetespurger une peine • een straf uitzittenpour ta peine • voor strafsous peine de • op straffe van¶ à peine • nauwelijks, ternauwernoodadjverdrietig, bedroefd -
15 bénit
bénit [beenie]♦voorbeelden:pain bénit • hostiec'est pain bénit • dat is z'n verdiende loon, net goed -
16 bonus
bonus [bonnuus]〈m.〉 -
17 c'est bien fait pour lui!
c'est bien fait pour lui!dat is z'n verdiende loon!Dictionnaire français-néerlandais > c'est bien fait pour lui!
-
18 c'est pain bénit
c'est pain bénitdat is z'n verdiende loon, net goed -
19 courtage
-
20 bulletin de paie, de salaire
bulletin de paie, de salaireloon-, salarisstrookjeDictionnaire français-néerlandais > bulletin de paie, de salaire
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Loon — steht für: Loon op Zand, ein Ort in den Niederlanden Grafschaft Loon, eine Grafschaft in Belgien Loon (Bohol), eine Stadtgemeinde in der Provinz Bohol, Philippinen Loon (Sänger), ein US amerikanischer Sänger Fieseler Fi 103, einen Nachkriegs… … Deutsch Wikipedia
Loon — Nombre de nacimiento Chauncey Hawkins Nacimiento 20 de junio de 1975 Harlem, New York Loon (nacido como Chauncey Hawkins el 20 de junio de 1975 en Harlem, New York) es un rapero americano que forma parte del sello … Wikipedia Español
loon|y — «LOO nee», adjective, loon|i|er, loon|i|est, noun, plural loon|ies. Slang. –adj. crazy, foolish, or silly. –n. a crazy person; lunatic. Also … Useful english dictionary
Loon — Loon, n. [For older loom, Icel. l[=o]mr; akin to Dan. & Sw. lom.] (Zo[ o]l.) Any one of several aquatic, wed footed, northern birds of the genus {Urinator} (formerly {Colymbus}), noted for their expertness in diving and swimming under water. The… … The Collaborative International Dictionary of English
loon|ey — «LOO nee», adjective, loon|i|er, loon|i|est, noun, plural loon|ies. = loony. (Cf. ↑loony) … Useful english dictionary
Loon — (l[=oo]n), n. [Scot. loun, lown, loon; akin to OD. loen a stupid man; prob. for an older lown, and akin to E. lame.] A sorry fellow; a worthless person; a rogue. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Loon — (spr. Lohn), 1) (L. op Zand), Marktflecken im Bezirk Herzogenbosch der niederländischen Provinz Nordbrabant; 5000 Ew., Sitz einer Herrschaft, seit Mitte des 18. Jahrh. der fürstlichen Familie Salm Salm angehörig; 2) so v.w. Looz … Pierer's Universal-Lexikon
loon — [lu:n] n [Sense: 1; Date: 1600 1700; Origin: From a Scandinavian language.] [Sense: 2; Date: 1600 1700; Origin: loun bad person (15 19 centuries) (influenced by LOON1 (because of its wild sound) and by LOONY1)] 1.) a large North American bird… … Dictionary of contemporary English
loon — [ lun ] noun count 1. ) a LOONY 2. ) a large North American bird that lives near water and makes a strange loud sound … Usage of the words and phrases in modern English
loon — loon1 [lo͞on] n. [altered (by assoc. with LOON2) < earlier loom < ON lomr < IE echoic base * lā > L latrare, to bark] any of an order (Gaviiformes) of fish eating, diving birds, with a sharp bill and webbed feet, found mainly in… … English World dictionary
Loon — For other uses, see Loon (disambiguation). Divers / Loons Temporal range: ?Late Eocene Recent (see text) 37–0 Ma … Wikipedia