-
1 boek
livre -
2 pond
-
3 boek
♦voorbeelden:het boek Gods, het Boek (der Boeken) • l'Ecriture sainte〈 figuurlijk〉 dat is voor hem een gesloten boek • pour lui, c'est du chinoiseen boek beoordelen • faire la critique d'un ouvragede boeken bijhouden • tenir les livres de comptesboeken uitgeven • publier des livreseen boek in drie delen • un livre en trois tomesiets te boek stellen • mettre qc. par écriteen post te boek stellen, in de boeken inschrijven • passer un article en comptebij iemand te boek staan voor • devoir à qn. la somme dezij stond onder een andere naam te boek • elle était enregistrée sous un autre nom -
4 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
5 stuk
stuk1〈 het〉5 [aantrekkelijke vrouw, man] (beau) morceau♦voorbeelden:een stuk met iemand meelopen • faire un bout de chemin avec qn.de stukken opvegen • balayer les morceauxwerken dat de stukken er af vliegen • travailler d'arrache-piediets aan stukken slaan, gooien • mettre qc. en morceauxin, aan, bij stukken en brokken • fait de pièces et de morceauxiets in stukken scheuren • déchirer qc. en morceauxiets in drie stukken verdelen • diviser qc. en trois morceauxin stukken vliegen • voler en éclatseen stuk uit een boek voorlezen • lire un passage d'un livreeen stuk van haar leven • une partie de sa vieeen pond biefstuk aan één stuk • une livre de bifteck en un seul morceauaan één stuk doorpraten • parler sans interruptionuit één stuk vervaardigd • d'un seul morceaueen stuk beter • beaucoup mieuxmijn klas is een heel stuk voor • ma classe a pris une bonne avancezij is een stuk afgeslankt • elle a pas mal maigridat zou ons een stuk verder brengen • ça nous avancerait pas maliemand met stukken slaan • surpasser qn. de loinop geen stukken na • en aucune manièreeen stuk speelgoed • un jouetop stuk werken • travailler à la piècetwee gulden per stuk • deux florins pièceper stuk verkopen • vendre à la piècestuk voor stuk werden de onderdelen vervangen • les pièces ont été remplacées l'une après l'autrehet zijn stuk voor stuk deugnieten • ce sont des vauriens, tous tant qu'ils sonteen tientje het stuk • dix florins piècetwintig stuks koeien • vingt vacheseen stuk of tien appels • une dizaine de pommesgeef me maar een stuk of wat schroeven • donne-moi quelques viseen ongefrankeerd stuk • un envoi postal non affranchieen stukje over dit onderwerp • un petit article sur ce sujet7 de ingekomen stukken • le courrier ‘arrivée’iets met de stukken kunnen bewijzen • pouvoir prouver qc. pièces à l'appuize spelen een nieuw stuk • ils jouent une nouvelle pièceeen broek met stukken • un pantalon rapiécéhij had stukken op zijn ellebogen • ses manches étaient rapiécées aux coudeseen stuk verdriet • un vrai poisoneen misselijk stuk vreten • un type écoeuranteen lui stuk vreten • un tire-au-flancop zijn stuk staan • rester ferme dans son opinionop zijn stuk blijven staan • persévérer (dans son opinion)iemand van zijn stuk brengen • déconcerter qn.een stuk in zijn kraag hebben • avoir un verre dans le nez————————stuk21 [aan stukken; defect] cassé2 [onder de indruk, ingenomen met] bouleversé♦voorbeelden:de klok is stuk • la pendule ne marche plusde automaat is stuk • l'appareil distributeur est en panneeen boek stuk lezen • abîmer un livre (à force de le lire)iets stuk slaan • démolir qc.het kopje viel stuk • la tasse s'est cassée (en tombant)helemaal stuk van iets zijn • être tout bouleversé par qc. -
6 aangeven
1 [overhandigen] passer (à)2 [bekendmaken] indiquer4 [met tekens aanduiden] indiquer♦voorbeelden:1 iemand een boek aangeven • passer un livre à qn.de koers aangeven • indiquer la direction à suivrediefstal aangeven • porter plainte pour voleen geboorte aangeven • déclarer une naissancehebt u nog iets aan te geven? • vous avez autre chose à déclarer?de dader heeft zichzelf aangegeven • le coupable s'est livré (à la police) -
7 dat
dat1♦voorbeelden:dat land • ce paysdat meisje • cette fille1 [bij nadruk op de tegenstelling of bij tegenstelling]celui-là, celle-là2 [in combinatie met être]ce3 [in combinatie met andere werkwoord] 〈 onderwerp〉 cela⇒ ça 〈 lijdend voorwerp〉 le, la ⇒ 〈 met nadruk〉cela, ça4 [gevolgd door een voorzetselbepaling, meestal ingeleid door ‘van’]celui, celle5 [gevolgd door een bijvoeglijke bijzin]ce♦voorbeelden:1 wil je dit boek of dat? • veux-tu ce livre-ci ou celui-là?dat is nog eens een man • ça, c'est un hommewie is dat? • qui est-ce?ziezo, dat is dat • ça y est3 dat doet maar! • ça fait comme chez soi!dat heb ik nooit gezegd • je n'ai jamais dit çadat is te zeggen • cela, ça revient à direnee, dat weet ik niet • ça, je ne (le) sais paszij heeft dat en dat gezegd • elle a dit ça et çajouw voorstel lijkt me beter dan dat van Paul • ta proposition me semble meilleure que celle de Paul¶ ik heb een broek gekocht, maar hij is niet je dat • j'ai acheté un pantalon, mais ce n'est pas tout à fait ça1 〈 als onderwerp in de Franse bijzin〉 qui, < als lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde> que, <als meewerkend voorwerp, voorafgegaan door het voorzetsel ‘à’> qui♦voorbeelden:het kind dat ik een gulden gegeven had • l'enfant à qui j'avais donné un florinhet voorwerp dat in de vitrine lag • l'objet qui se trouvait dans la vitrinehet voorwerp dat Jan gevonden had • l'objet que Jean avait trouvé————————dat2〈 voegwoord〉1 [een bijzin afhangend van een werkwoord inleidend] que♦voorbeelden:ik denk dat hij komt • je pense qu'il viendra2 hij is kwaad dat hij niet mee mag • il est furieux, parce qu'il ne peut pas nous accompagnerde reden dat hij niet komt • la raison pour laquelle il ne vient pashet is tijd dat we een beslissing nemen • il est temps que nous prenions une décisiongelopen dat hij heeft! • comme il a couru!dat hij leve! • qu'il vive!smerig dat het er was! • ce que c'était sale!doe het zo dat ik tevreden kan zijn • fais-le de façon que je sois contentbehalve dat • à part quezonder dat • sans quedat mij nu juist zo iets moest overkomen! • dire qu'il faut que ça m'arrive à moi! -
8 dit
♦voorbeelden:dit meisje • cette fillettedit papier • ce papierdit werktuig • cet outildit ziekenhuis • cet hôpital1 celui-ci, celle-ci2 [in combinatie met ‘être’]ce3 [in combinatie met andere werkwoord] ceci⇒ cela, ça♦voorbeelden:welk boek kies jij? Ik neem dit • quel livre choisis-tu? Moi, je prends celui-cidit is zij • la voicidit zijn mijn dochters • voici mes filles -
9 haar
haar11 [haarvezel] 〈 hoofdhaar〉 cheveu 〈m.〉 ⇒ 〈 lichaam〉 poil 〈m.〉 ⇒ 〈 van manen en staart van paard〉 crin 〈m.〉♦voorbeelden:gekrulde haren, gekrulde zinnen • ±cheveu fin, cheveu malingrijze haren van iets krijgen • se faire des cheveux (blancs) pour qc.met loshangende haren lopen • aller les cheveux au ventzijn wilde haren verliezen • s'assagirdat scheelde maar een haar • il s'en est fallu d'un cheveuzich de haren uit het hoofd trekken • s'arracher les cheveuxeen haar in de boter zoeken • chercher noiseop een haar na • à un cheveu prèsdat is er met de haren bijgesleept • c'est tiré par les cheveuxiemand tegen de haren in strijken • prendre qn. à rebrousse-poilgeen haar op m'n hoofd die eraan denkt • jamais de la vieiemand geen haar krenken • ne pas toucher à un cheveu de qn.geen haar beter zijn • ne pas valoir mieuxzijn broer is geen haar beter dan hij • son frère le vautspijt hebben als haren op z'n hoofd • être rongé de remordsm'n haren rezen ervan te berge • cela me faisait dresser les cheveux sur la tête ↓ se crêper le chignon♦voorbeelden:1 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hij spreekt Frans met haar op • il parle français comme une vache espagnole〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand van haar noch pluimen kennen • ne connaître qn. ni d'Eve ni d'Adamvals haar • faux cheveuxz'n haar kammen • se peigner les cheveuxz'n haar laten knippen • se faire couper les cheveux〈 figuurlijk〉 smeer (het) maar in je haar! • démerde-toi!————————haar21 [afhangend van werkwoord] 〈 lijdend voorwerp〉 la, l'; 〈 meewerkend voorwerp〉 lui; 〈 na voorzetsel, met nadruk〉 elle♦voorbeelden:geef haar dit boek niet • ne lui donne pas ce livregeef het haar • donne-le-luigeef het haar niet • ne le lui donne pasik reken op haar • je compte sur ellehij stuurt haar naar jou toe • il te l'envoievergeet haar • oublie-lavergeet haar niet • ne l'oublie pashaar verwijt men nooit iets • on ne lui reproche rien, à elledie boeken zijn van haar • ces livres sont à elledie van haar • le sien, la sienne, les siens, les sienneszij hebben noch mij noch haar uitgenodigd • ils ne nous ont invités ni elle ni moi1 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne, les siens, les siennes♦voorbeelden:Els haar schoenen • les chaussures d'Elsahaar vader, haar moeder, haar kinderen • son père, sa mère, ses enfantsde haren • les siens -
10 hen
hen1〈de〉————————hen21 [afhangend van werkwoord] 〈 lijdend voorwerp〉 les; 〈 meewerkend voorwerp〉 leur; 〈 na voorzetsel, met nadruk〉 eux 〈m., meervoud〉, elles 〈v., meervoud〉♦voorbeelden:geef dat boek niet aan hen • ne leur donne pas ce livreik luister naar hen • je les écoutehen nodig je nooit uit • tu ne les invites jamais, eux, ellesspreek tegen hen • parle-leurhen verwijt je nooit wat • tu ne leur reproches jamais rien, à eux, à ellesik wil je graag aan hen voorstellen • j'aimerais te présenter à eux, à ellesik wil hen graag aan jou voorstellen • j'aimerais te les présenterdie van hen • le leur, la leur, les leurs -
11 het boek is uit
het boek is uit————————het boek is uit -
12 ik heb dat boek laten liggen
ik heb dat boek laten liggen -
13 lezen
1 [algemeen] lire2 [gelezen worden] se lire♦voorbeelden:kunnen lezen • savoir lireFrans kunnen lezen • lire le françaislezen ontspant me • la lecture me détenddat staat in zijn ogen te lezen • cela se lit dans ses yeuxer staat te lezen • il est écritwat lees jij uit deze zin? • comment interprètes-tu cette phrase?het lezen van • la lecture dedit artikel is niet te lezen • cet article n'est pas lisible→ link=mis mis -
14 liggen
1 [uitgestrekt zijn] être étendu4 [+ aan][afhangen van] tenir (à)5 [passen bij een aanleg, belangstelling] convenir à6 [m.b.t. wind, storm] tomber7 [begraven zijn] reposer8 [gelegerd zijn] être en garnison (à)♦voorbeelden:〈 tegen hond〉 ga liggen! • allez, coucher!3 er ligt, er liggen … • il y a …de toestand ligt hier anders • la situation est différente icide prijzen liggen vrij hoog • les prix sont assez élevésAntwerpen ligt aan de Schelde • Anvers est située sur l'Escauthet appartement ligt op het noorden • l'appartement est orienté au nordde troepen liggen voor de stad • les troupes campent devant la villedat lag aan verscheidene dingen • il y avait différentes raisons à celais het nu zo koud of ligt het aan mij? • est-ce qu'il fait vraiment si froid ou est-ce que cela tient à moi?aan mij zal het niet liggen als het mislukt • ça ne sera pas de ma faute si ça échoueaan wie ligt het? • à qui la faute?als het aan mij lag • s'il ne tenait qu'à moidat ligt niet in mijn aard • ce n'est pas dans ma nature¶ iets hebben liggen • avoir qc. en réserve〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand liggen hebben • 〈 de baas zijn〉 avoir le dessus; 〈 beethebben〉 avoir attrapé qn.zich nergens iets aan gelegen laten liggen • n'en faire qu'à sa têtedie wijn moet nog liggen • il faut laisser reposer ce vindaar is mij veel aan gelegen • c'est très important pour moials ze dat merken lig ik eruit • s'ils découvrent ça, ils me mettront à la porte -
15 meisjesboek
-
16 missen
1 [algemeen] manquer2 [m.b.t. afwezigheid van iets of iemand] se passer (de)3 [betreuren van afwezigheid] manquer (de)4 [Algemeen Zuid-Nederlands][zich vergissen] se tromper♦voorbeelden:dat is een gemiste kans • c'est une occasion manquéehij miste geen woord van het gesprek • aucun mot de la conversation ne lui échappaer missen een paar bladzijden uit dat boek • il manque quelques pages à ce livreje weet niet wat je gemist hebt • tu n'as pas idée de ce que tu as ratézij moest een oog missen • elle a perdu un oeilik mis mijn portemonnee • je ne trouve plus mon porte-monnaiezij mist haar zoon • son fils lui manqueik mis je erg • tu me manques beaucoupdat kan niet missen • c'est sûr et certain -
17 pers
♦voorbeelden:de pers aan banden leggen • étrangler la pressein de pers terechtkomen • être dans les journauxhet boek is ter perse • le livre est sous pressebij het ter perse gaan van dit nummer • au moment de la publication de ce numérodat boek komt vers van de pers • ce livre vient de paraîtrede pers te woord staan • répondre à la presse -
18 uit
uit1I 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:¶ mijn huis uit! • dehors!ik ben er helemaal uit • (ça y est,) je m'en suis sortiik zou er graag eens uit willen zijn • je voudrais bien être débarrassé de tout celaer even helemaal uit zijn • être loin des problèmes quotidiensik kan er niet over uit • je n'en reviens pas〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 daar kan ik niet aan uit • 〈m.b.t. verlies〉 j'en suis de ma poche; 〈m.b.t. begrip〉 je ne m'en sors pasvoor zich uit praten • parler tout seulvoor zich uit kijken • regarder dans le videII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [elders, niet thuis] sorti2 [afgelopen] fini3 [niet brandend] éteint♦voorbeelden:het boek is uit • le livre est finidat moet nu eens uit zijn • il faut en finir une bonne fois pour touteshet is uit met de pret! • finie la belle vie!uit! en daarmee uit! • un point c'est tout4 een vetkuif is uit • une banane, c'est outop iets uit zijn • viser qc.op een betrekking uit zijn • avoir une position en vue————————uit2〈 voorzetsel〉1 [niet in] de2 [afkomstig van, door middel van; vanwege] par♦voorbeelden:1 uit uw brief vernam ik … • j'ai appris par votre lettre (que) …stoffen uit Engeland • étoffes venues d'Angleterreuit een fles schenken • servir à boire d'une bouteilleeen kind uit zijn eerste huwelijk • un enfant de son premier mariageuit school komen • sortir de l'écoleje hoorde hem boven alle anderen uit • on n'entendait que lui→ link=boze bozeuit elkaar gaan • se séparer -
19 van
1 [algemeen]de2 [m.b.t. tijd][vanaf, sinds] dès3 [m.b.t. materiaal]en⇒ de4 [m.b.t. bezitsrelatie]à♦voorbeelden:van dorp tot dorp • de village en villagevan dat geld kon hij een auto kopen • avec cet argent il a pu s'acheter une voituresigaren van vijf gulden • cigares à cinq florinshet hoofd van de school • le directeur de l'écolevan een bord eten • manger dans une assiettevan wie is dit boek? het is van Orwell • de qui est ce livre? il est d'Orwellvan achter • de derrièredaar niet van • il ne s'agit pas de çavan nabij • de prèsdrie van de vier • trois sur quatrevan toen af • à partir de ce moment-làvan voren af aan • dès le début4 van wie is dit boek? het is van mij • à qui appartient ce livre? il est à moiik verzeker u van wel • je vous assure que sihet lijkt van wel • ça en a tout l'aireen jas met van die koperen knopen • un de ces manteaux à boutons de cuivre -
20 zijn
zijn11 [algemeen] être3 [gebeuren] arriver4 [+ van][behoren aan] être (à, de)5 [bezig zijn met] être en train de6 [bedragen] s'élever (à)7 [weersgesteldheid] faire8 [leeftijd] avoir♦voorbeelden:1 〈 bijbel〉 God zei: ‘daar zij licht’. En daar was licht • Dieu dit: ‘que la lumière soit’. Et la lumière futdie man is er geweest • 〈 heeft het hoogstwaarschijnlijk niet overleefd〉 cet homme ne va pas s'en tirer; 〈 is gestorven〉 cet homme n'est pluser zijn mensen die … • il y a des gens qui …bang zijn • avoir peurdaar is niets van waar • il n'y a pas un mot de vrai là-dedansdat is te doen • c'est faisablehij is geprezen (geworden) • il a été approuvédat kan wel (zo) zijn • c'est bien possibledat boek is overal te krijgen • ce livre se trouve partouthij is uitgegaan • il est sortihet is maar dat je het weet • à titre d'informationhet is laat • il est tardhet is avond • c'est le soirhet was op een woensdag • c'était un mercredihet is woensdag vandaag • nous sommes mercredizij het • cependantdat is 'm • c'est luiwat is er? • qu'est-ce qu'il y a?〈bijv. in café〉 wat zal het zijn? • et pour Monsieur, Madame?er was eens een koning … • il était une fois un roi …hoe was dat ook weer? • comment était-ce encore?als het ware • pour ainsi direals ik jou was, zou ik … • (si j'étais) à ta place, je …zij het dat … • bien que …,het is of ik hem meer gezien heb • il me semble que je l'ai déjà vuben ik? • c'est à moi?2 hoe ver ben je? • où en es-tu?waar is hij nu toch? • mais où est-il (donc)?er was vroeger iets tussen die twee • il s'est passé qc. entre eux autrefoishet zij zo • soit4 van wie is dat potlood? • à qui est ce crayon?van welke auteur is dat boek? • de quel auteur est ce livre?wij zijn met de trein • nous sommes venus en train————————zijn21 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne♦voorbeelden:te zijner tijd • en temps utilehet zijne ervan zeggen • donner son avishij wilde er het zijne van weten • il voulut en avoir le coeur net
См. также в других словарях:
LIVRE — C’est vers le milieu du XVe siècle que la technique occidentale d’impression des textes au moyen de caractères mobiles fut mise au point, très vraisemblablement dans la région de Mayence. À partir de 1460, le nouvel art se répand très rapidement… … Encyclopédie Universelle
livre — 1. (li vr ) s. m. 1° Réunion de plusieurs cahiers de pages manuscrites ou imprimées. Livre manuscrit. Livre imprimé. Les livres d une bibliothèque. Livre doré sur tranche. Livres reliés, brochés. Les marges d un livre. • Quoiqu il soit plus… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
livre — Livre, f. penac. En fait de poids commun duquel on use en toutes marchandises debitées au poids, fors que de l or et de l argent, vaut seize onces, et se partit en deux demilivres, puis en quatre quarterons, puis en huict demiquarterons, puis en… … Thresor de la langue françoyse
Livre D'or — Un livre d or est un livre (ou une page web, ou tout autre support d écrit) où des personnes inscrivent des commentaires/félicitations/critiques sur quelque chose (exemples : un lieu, un événement…). Par exemple, dans un restaurant ou un… … Wikipédia en Français
livré — livré, ée (li vré, vrée) part. passé de livrer. 1° Remis. Les marchandises livrées à l acheteur. 2° Remis entre les mains de. • Le plus innocent des hommes [Jésus] traité comme le plus criminel et livré à d impitoyables bourreaux, BOURDAL.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Livre d'or — ● Livre d or livre sur lequel étaient inscrits en lettres d or les noms des familles nobles dans certaines villes italiennes ; livre où sont inscrits des noms héroïques ou des faits mémorables ; la tradition qui perpétue ces noms, ces faits ;… … Encyclopédie Universelle
livre — adj. 2 g. 1. Que goza de liberdade. 2. Independente. 3. Que não tem peias. 4. Que pode dispor de si. 5. Que está em liberdade. = SOLTO ≠ PRESO 6. Salvo (do perigo). 7. Isento. 8. Desimpedido, desobstruído. 9. Desembaraçado. 10. Que não está… … Dicionário da Língua Portuguesa
Livre — (frz. liwr), eigentlich Pfund, französ. Rechnungsmünze bis zur Revolution; ein Livre Tournois war = 7 Sgr. 9 7/10 Pfg. – 22 kr. C. M.; ein L. Paris galt ein Viertel mehr. – L., im gemeinen Leben noch Benennung für das metrische Pfund der… … Herders Conversations-Lexikon
Livre — livre, livrée nf étendue de terre capable de rapporter au propriétaire une livre de cens anc. fr … Glossaire des noms topographiques en France
livre — former French money, 1550s, from Fr. livre pound, in Old French in both the weight and money senses, from L. libra pound (see LIBRA (Cf. Libra)). Equivalent to the 20c. franc, it was made up of 20 sous … Etymology dictionary
Livre — Li vre, n. [F., fr. L. libra a pound of twelve ounces. Cf. {Lira}.] A French money of account, afterward a silver coin equal to 20 sous. It is not now in use, having been superseded by the franc. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English