-
1 climb up
klimmen, omhoog gaan -
2 climb
n. klim--------v. klimmenclimb1[ klajm] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 helling ⇒ klim, weg omhoog♦voorbeelden:————————climb2♦voorbeelden:climb up a wall • tegen een muur opklimmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 klimmen in/op ⇒ beklimmen, bestijgen -
3 climb down
naar beneden klimmenclimb down -
4 scale
n. toonladder; schaal; maat; weegschaal; kalkaanzet; methode--------v. klimmen, naar boven gaan; stijgen; afwegen, overwegen; op schaal maken, ontschubben; ontstenen; (in computers) de afmeting wijzigen, van schaal veranderenscale1[ skeel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schub ⇒ schaal, (huid)schilfer4 schaal(verdeling) ⇒ schaalaanduiding; maatstok, meetlat♦voorbeelden:tip/turn the scale (s) • de balans doen doorslaan, de doorslag gevenscale of wages • loonschaal〈 figuurlijk〉 on a large/grand/small scale • op grote/kleine schaala map on a scale of a centimetre to the kilometre • een kaart met een schaal van 1 op 100.000draw to scale • op schaal tekenen————————scale2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ scale back/down • verlagen, verkleinen, terugschroevenscale up • verhogen, vergroten, opschroeven -
5 shin
n. scheen--------v. met handen en voeten beklimmen, naar boven gaanshin1[ sjin] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 scheen♦voorbeelden:————————shin2〈werkwoord; shinned〉♦voorbeelden: -
6 freeclimbing
n. het vrij klimmen, het klimmen van de bergen zonder gebruik te maken van klimhulpmiddelen -
7 clamber
intransitive verbklettern; [Baby:] krabbeln* * *['klæmbə](to climb by holding on with hands and feet: clambering over the rocks.) klimmen* * *clam·ber[ˈklæmbəʳ, AM -ɚ]* * *['klmbə(r)]1. viklettern, kraxeln (esp S Ger)to clamber up a hill —
2. nKletterei f, Kraxelei f (esp S__nbsp;Ger)* * *clamber [ˈklæmbə(r)]A v/i (mühsam) klettern:clamber up a tree auf einen Baum klettern, einen Baum hochkletternB (mühsames) Klettern* * *intransitive verbklettern; [Baby:] krabbelnclamber up a wall — auf eine Mauer klettern; eine Mauer hochklettern
* * *v.klettern v. -
8 ascend
v. klimmen, naar boven gaan[ əsend]1 (op)stijgen ⇒ omhooggaan, zich verheffen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opgaan ⇒ naar boven gaan, beklimmen -
9 creep
n. ongedierte (afkeurende opmerking)--------v. kruipen, sluipen; klimmen; binnensluipencreep1[ krie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————creep2♦voorbeelden:creep up on • bekruipen, besluipen -
10 get on
v. aan boord gaan; op de bus, trein of vliegtuig stappen (bv. "Ze stapte 40 minuten geleden op de bus)--------v. vooruitkomenget on1 vooruitkomen ⇒ voortmaken, opschieten5 oud/laat worden6 opstappen 〈 met betrekking tot paard, fiets〉 ⇒ opstijgen; instappen 〈 met betrekking tot bus, vliegtuig〉♦voorbeelden:get on with one's work • goed opschieten met zijn werkget on with it! • vooruit!he's getting on (in years) • hij wordt oudit's getting on for ten • het is bijna tien uurget on to someone • iemand contacteren, in contact treden met iemand; iemand op het spoor komen 〈 misdadiger〉get on with one's work • verder gaan met zijn werk〈 informeel〉 get on! • onzin!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
11 get over
overkomenget over♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ get something over (with), get something over and done with • ergens een eind aan maken; doorzetten, door de zure appel heenbijtenIII 〈werkwoord + voorzetsel〉1 klimmen/raken over 〈 bijvoorbeeld hek〉♦voorbeelden:¶ I still can't get over the fact that … • ik heb nog steeds moeite met het feit dat … -
12 herringbone
adj. visgraat---------n. visgraat; zigzag patroon lijkend op visgraat (gebruikt in textiel en metselwerk); weefsel met een haringgraatpatroon; techniek om een skihelling te beklimmen met de punten van de ski's naar buiten gedraaid (Skiën)--------v. met een zigzagpatroon versieren; een patroon met een visgraatsteek bewerken (gebruikt in textiel en metselwerk); bergwaarts omhoog klimmen op een skihelling met de punten van de ski's naar buiten gericht (Ski)herringbone -
13 mount
n. berg, heuvel, bergketen; rijdier; rijden; opstijgen; opzetten; opstijgen--------v. (op)stijgen, bestijgen, beklimmen, opgaan; te paard zetten, laten rijden; iets op iets plaatsen, voeren, opstellen; organiserenmount1[ maunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 rijdier3 〈 benaming voor〉 iets waarop men iets plaatst om het tentoon te stellen ⇒ standaard 〈 in etalage〉, voet 〈 van bokaal〉; zetting, montering 〈 van juwelen〉; opplak/opzetkarton 〈 van foto, plaatje〉♦voorbeelden:————————mount2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan4 〈 benaming voor〉 iets op iets plaatsen ⇒ voeren 〈 stukken geschut〉; opstellen 〈geweren enz.〉; opplakken, opzetten 〈 foto's〉♦voorbeelden: -
14 rise
n. opslag, verhoging; stijging; opkomst--------v. opstaan; opgaan; stijgenrise1[ rajz]1 helling ⇒ verhoging, hoogte♦voorbeelden:♦voorbeelden:give rise to • aanleiding geven tot————————rise2♦voorbeelden:rise again • uit de dood opstaanrise to one's feet • opstaan2 good teamworkers should rise above personal jealousies • goede teamgenoten moeten boven persoonlijke naijver staanthe curtain rises on a Victorian room • het gordijn gaat op en toont een Victoriaanse kamerhe rose to the suggestion • hij begreep de wenkrise to the rank of lieutenant • bevorderd worden tot luitenant -
15 scramble
n. geklauter; gescharrel; gegrabbel; gedrang; gevecht, worsteling; motorcross--------v. schudden (kaarten); door elkaar mengen; roeren; worstelen, moeite doen; opzij geduwd wordenscramble1[ skræmbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————scramble2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 shin up a tree
-
17 surmount
-
18 swarm
n. zwerm, drommen--------v. uitzwermen, samendrommenswarm1[ swo:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:swarms of children • drommen kinderen————————swarm2〈 werkwoord〉1 (uit)zwermen ⇒ een zwerm vormen, samendrommen3 klimmen♦voorbeelden:1 swarm in/out • naar binnen/buiten stromenswarm about/round • samendrommen rond -
19 traverse
adj. dwars--------n. passage, doorgang; officiële ontkenning van een aanspraak gemaakt door een andere partij; zigzag koers (bv door zeilboot); beschermende wal rond een loopgraaf; smalle strook gescheiden door een verdeler/scherm--------v. oversteken; doortrekken, doorkruisen, doorsnijdentraverse1[ trævə:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————traverse2[ trævə:s, trəvə:s]1 traverseren ⇒ schuins klimmen/afdalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (door)kruisen ⇒ oversteken, (dwars) trekken door, doorsnijden♦voorbeelden:search lights traverse the sky • zoeklichten doorklieven de lucht -
20 arriviste
n. arivist, iemand die nieuw is in een speciale positie of plaats in de maatschappij (in bijzonder iemand die niet gerespecteerd verdiend heeft die overeenkomt met zijn status); iemand die altijd probeert hoger op de sociale ladder te klimmen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
klimmen — Vst. erw. obs. (9. Jh.), mhd. klimmen, ahd. klimban Stammwort. Aus g. * klemb a klimmen , auch in ae. climban, wfr. klimme. Da zu * kleib a kleben, haften auch anord. klífa klimmen, klettern gehört, ist * klemb a klimmen wohl ursprünglich ein… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
klimmen — klimmen: Das heute wenig gebräuchliche Verb geht auf mhd. klimmen »klettern, steigen« zurück, das wahrscheinlich identisch ist mit mhd. klimmen »drücken, kneifen, ziehen, packen«. Dieses starke Verb geht mit der unter ↑ klemmen behandelten… … Das Herkunftswörterbuch
Klimmen — is a village in the Dutch province of Limburg. It is located in the municipality of Voerendaal, about 7 km west of Heerlen.Klimmen was a separate municipality until 1982, when it was merged with Voerendaal. [Ad van der Meer and Onno Boonstra,… … Wikipedia
Klimmen — Klimmen, verb. reg. et irreg. neutr. welches im letztern Falle im Imperf. ich klomm, und im Mittelw. geklommen hat. Es bekommt das Hülfswort seyn, und wird im Oberdeutschen und in der höhern und dichterischen Schreibart der Hochdeutschen für… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
klimmen — klimmen:⇨klettern(1) … Das Wörterbuch der Synonyme
klimmen — klịm|men 〈V. intr. 167; ist〉 emporsteigen, hinaufklettern (meist in Zus. wie emporklimmen, erklimmen) [<mhd. klimmen, klimben <ahd. klimban, engl. climb; → klemmen] * * * klịm|men <st., auch: sw. V.; ist [mhd. klimmen = klettern,… … Universal-Lexikon
Klimmen — 50°52′35″N 5°52′55″E / 50.87639, 5.88194 … Wikipédia en Français
Klimmen — Original name in latin Klimmen Name in other language State code NL Continent/City Europe/Amsterdam longitude 50.87583 latitude 5.88056 altitude 136 Population 1980 Date 2009 01 09 … Cities with a population over 1000 database
Klimmen — 1. Hocker huugh klemmert, fêlt liagh. (Amrum.) – Haupt, VIII, 367, 277. Wer hoch klimmt, klettert, fällt tief. 2. Je höher geklommen, je schwerer der Fall. *3. Er klimmt höher, als er Sprossen hat. Macht mehr Aufwand, als seine Verhältnisse… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
klimmen — klemme … Kölsch Dialekt Lexikon
klimmen — klịm|men (klettern); du klommst (auch klimmtest); du klömmest (auch klimmtest); geklommen (auch geklimmt); klimm[e]! … Die deutsche Rechtschreibung