-
1 climb
n. klim--------v. klimmenclimb1[ klajm] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 helling ⇒ klim, weg omhoog♦voorbeelden:————————climb2♦voorbeelden:climb up a wall • tegen een muur opklimmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 klimmen in/op ⇒ beklimmen, bestijgen -
2 amount
n. hoeveelheid; som, bedrag--------v. bedragen; opklimmen tot[ əmaunt]2 totaal ⇒ som, waarde♦voorbeelden:any amount of money • een berg geldno amount of pain • geen pijn, hoe hevig dan ooka certain amount of risk • enig risico -
3 clamber
n. zware beklimming--------v. beklauteren, beklimmenclamber1[ klæmbə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————clamber2〈 werkwoord〉1 beklauteren ⇒ opklimmen tegen, beklimmen -
4 climb up a wall
climb up a wall -
5 go up
opgaan, stijgengo up♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
6 move up
-
7 Peter principles
Peter principes (het principe volgens welke mensen opklimmen op de ladder tot hoogte waarop ze niet meer nuttig zijn) -
8 energization
n. het naar een hoger energiepeil opklimmen; het toevoeren van elektrische stroom om electrische energie op te slaan -
9 progressiveness
n. vooruitgang; opklimmen; toename; vooruitstreven; progressiviteit -
10 steep ascent
steile opgang (steile helling opklimmen)
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский