Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский

in+het+bijzonder+medicijnen

Толкование Перевод

1 indication

n. (het) aangeven, (het) aantonen; indikatie

indication

[ indikkeesjn]

1 aanwijzing ⇒ indicatie 〈 in het bijzonder medicijnen, geneeskunde〉, teken

♦voorbeelden:

1 there is little indication of improvement • er is weinig dat op een verbetering duidt

English-Dutch dictionary > indication
2 indicate

v. aanwijzen, aantonen; noteren; toespelen; aangeven; indiceren dat

indicate

[ indikkeet]

1 aangeven ⇒ aanduiden

2 duiden/wijzen op ⇒ een teken/symptoom zijn van/voor

3 te kennen geven

4 de noodzaak/wenselijkheid aantonen van ⇒ 〈 in het bijzonder medicijnen, geneeskunde〉 indiceren

♦voorbeelden:

1 the cyclist indicated left • de fietser stak zijn erhand uit

indicated horsepower • indicateurpaardenkracht

English-Dutch dictionary > indicate
3 induce

v. veroorzaken; drijven; beinvloeden; overtuigen; bespoedigen; aanmoedigen; inspireren; konklusie trekken; moeilijke vraag stellen

induce

[ indjoe:s]

1 bewegen tot ⇒ brengen tot, nopen

2 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, leiden tot; 〈 in het bijzonder medicijnen, geneeskunde〉 opwekken 〈 weeën〉

3 induceren 〈 ook elektriciteit, natuurkunde〉 ⇒ afleiden

♦voorbeelden:

1 nothing will induce me to give in • nooit zal ik toegeven

English-Dutch dictionary > induce
4 disc

n. schijf; grammofoonplaat (verouderd gebruik); compact disk, CD; plat rond voorwerp; rond voorwerp van magnetische stoof om computergegevens te bewaren (Computers); centrale gedeelte van een bloemknop; (Anatomie) platte ronde kraakbeenstructuur in skelet van een persoon of dier die de wervels van elkaar scheidt; (Biologie) ronde structuren in planten en dieren (zoals bloedplaatjes); discus, ronde metalen discus die in atletische wedstrijden worden geworpen; (Landbouw)rond stalen blad met een scherpe kant dat deel is van de ploeg of eg gebruikt om grond te ploegen

disc

, 〈Amerikaans-Engels spelling en betekenis 5 voornamelijk〉 disk [ disk]

1 schijf ⇒ 〈 in het bijzonder〉 parkeerschijf

2 discus

3 (grammofoon)plaat

4 〈 medicijnen, geneeskunde〉 schijf ⇒ 〈 in het bijzonder〉 tussenwervelschijf

5 〈 computer〉 schijf

♦voorbeelden:

4 a slipped disc • een hernia

English-Dutch dictionary > disc
5 deep

adj. diep
--------
adv. diep
--------
n. diep

deep¹

[ die:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 diepte ⇒ afgrond

♦voorbeelden:

¶ the deep 〈 formeel〉 • het diep, de zee

————————

deep²

〈 deepness〉

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 diep ⇒ diepgelegen/liggend, ver(afgelegen/verwijderd)

2 〈 in het bijzonder als 2e lid van samenstellingen〉 diep

3 diep(zinnig) ⇒ onbevattelijk, moeilijk, duister; 〈 Brits-Engels ook van persoon〉 ondoorgrondelijk, ontoegankelijk

4 diep(gaand) ⇒ ernstig, hevig

5 diep ⇒ intens 〈 van gevoelens〉; donker 〈 van kleuren〉

6 diep ⇒ laag, zwaar 〈 van geluid〉

♦voorbeelden:

1   deep border • brede rand

     the deep end • het diepe 〈 in zwembad〉

     deep shelf • diepe/brede plank

     〈 Amerikaans-Engels〉 Deep South • diepe Zuiden 〈 Louisiana, Mississippi, Alabama, Georgia en Zuid-Carolina〉

4   take a deep breath • diep ademhalen

     in deep debt • diep in de schuld

     deep feelings/sleep • diepe gevoelens/slaap

     deep understanding • grondig begrip

¶ go/jump in at the deep end • een sprong in het duister wagen

     〈 informeel〉 go off the deep end • uit zijn vel springen (van woede)

     thrown in at the deep end • meteen voor het blok gezet, meteen met het moeilijkste (moeten) beginnen

     be caught between the devil and the deep (blue) sea • tussen twee vuren zitten, tussen twee kwaden moeten kiezen

     〈 medicijnen, geneeskunde〉 deep therapy • radiotherapie

     deep waters • onbekende aspecten

     in deep water(s) • in grote moeilijkheden

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉

1 diep ⇒ ver

2 diep ⇒ verdiept, verzonken

♦voorbeelden:

1   deep in the forest • diep in het bos

2   deep in conversation • diep in gesprek

III 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief na het zelfstandig naamwoord〉

1 dik ⇒ achter/naast elkaar

♦voorbeelden:

1   the people were standing ten deep • de mensen stonden tien rijen dik

————————

deep³

〈 bijwoord〉

1 diep ⇒ tot op grote diepte

♦voorbeelden:

1   deep into the night • tot diep in de nacht

English-Dutch dictionary > deep
6 matter

n. stof; onderwerp; pus
--------
v. belangrijk zijn

matter¹

[ mætə]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 aangelegenheid

2 kwestie

♦voorbeelden:

1   this matter is between you and me • dit blijft tussen ons

2   matter of conscience • gewetenszaak

     bring matters to a head • tot het punt komen waar een beslissing noodzakelijk is

     it's a matter of opinion • daar kan over gediscussieerd worden

     a (mere) matter of time • (slechts) een kwestie van tijd

     no laughing matter • niets om te lachen

     take matters/the matter into one's own hands • de zaak zelf in handen nemen

     for that matter/the matter of that • wat dat betreft

     in the matter of • inzake

     it is a matter of … • het gaat om …

¶ as a matter of course • vanzelfsprekend

     as a matter of fact • eigenlijk

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 materie ⇒ stof

2 stof ⇒ materiaal, inhoud

3 stof 〈in/van lichaam〉 ⇒ 〈 in het bijzonder〉 etter, pus

4 belang

♦voorbeelden:

4   no matter • (het) maakt niet uit; laat maar

     no matter how/when/where • om het even hoe/wanneer/waar

¶ what is the matter?/the matter with him? • wat is er (aan de hand)?/wat scheelt hem?

————————

matter²

〈 werkwoord〉

1 van belang zijn ⇒ betekenen

2 〈 medicijnen, geneeskunde〉 etteren

♦voorbeelden:

1   it doesn't matter • het geeft niet/doet er niet toe/maakt niet uit

     it doesn't matter to me • het kan me niet schelen

     what does it matter? • wat zou het/dat?

English-Dutch dictionary > matter
7 course

n. baan, weg; richting; cursus; portie; serie; laag
--------
v. loop, koers, gang; konijnenjacht

course¹

[ ko:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 loop ⇒ (voort)gang, duur

2 koers ⇒ richting, route

3 manier ⇒ weg, (gedrags)lijn

4 cursus ⇒ curriculum

5 cyclus ⇒ reeks, serie

6 〈 sport〉 baan

7 〈 culinaria〉 gang

8 〈 medicijnen, geneeskunde〉 kuur

9 〈 bouwkunst〉 (metsel)laag

10 〈 scheepvaart〉 onderzeil

♦voorbeelden:

1   the course of events • de loop der gebeurtenissen

     the river has changed its course • de rivier heeft zijn loop verlegd

     run/take its course • zijn beloop hebben, (natuurlijk) verlopen

     your illness must run its course • je zal het moeten uitzieken

     in the course of • in de loop van

     in (the) course of time • op den duur, mettertijd

2   stay the course • tot het eind toe volhouden

     off course • uit de koers

     on course • op koers

3   there was no other course of action open to us • er stond ons geen andere weg open

4   an English course • een cursus Engels

5   course of lectures • lezingencyclus

8   course of drugs • geneesmiddelenkuur

¶ of course • natuurlijk, vanzelfsprekend

     〈 verkorting van of course, informeel〉 course! • tuurlijk!, vanzelf!

→ due due/

————————

course²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 stromen ⇒ sijpelen, vloeien

2 (met honden) jagen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 met honden jagen op 〈 in het bijzonder hazen〉

English-Dutch dictionary > course
8 counter

adv. in tegenstelling, tegen
--------
n. toonbank (in restaurant of keuken; teller, meter; (Computers) aantal getallen gebruikt om aan te geven hoeveel mensen de Webpagina hebben bezocht
--------
pref. tegen-
--------
v. reageren

counter¹

[ kauntə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 toonbank ⇒ balie, bar; loket, kassa

2 teller ⇒ telwerk, rekenmachine

3 fiche ⇒ speelmuntje

4 tegenzet ⇒ tegenmaatregel, tegenwicht

5 tegendeel ⇒ tegenovergestelde

6 verweerstoot ⇒ 〈 boksen〉 counter, tegenstoot; 〈 schermen〉 tegenstoot; 〈 voetbal〉 counter

♦voorbeelden:

¶ over the counter • zonder recept (verkrijgbaar) 〈 van medicijnen〉

     under the counter • onder de toonbank, clandestien

————————

counter²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 tegen(over)gesteld ⇒ tegenwerkend, contra-

2 duplicaat- ⇒ dubbel

♦voorbeelden:

2   counter list • duplicaat, controlelijst

————————

counter³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een tegenzet doen ⇒ zich verweren, terugvechten; 〈 in het bijzonder boksen〉 counteren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zich verzetten tegen ⇒ tegenwerken, (ver)hinderen

2 beantwoorden ⇒ reageren op

3 tenietdoen ⇒ weerleggen

————————

counter⁴

〈 bijwoord〉

1 in tegenovergestelde richting

2 op tegengestelde wijze

♦voorbeelden:

1   go/hunt/run counter • het spoor in de verkeerde richting volgen

2   act/go counter to • niet opvolgen, ingaan tegen

English-Dutch dictionary > counter
9 recept

recept

1 [medicijnen, geneeskunde] prescription

2 [bereidingsvoorschrift] recipe 〈 in het bijzonder voor koken〉

♦voorbeelden:

1   een recept uitschrijven • write out a prescription

     alleen op recept verkrijgbaar • available only on prescription

     zonder recept (verkrijgbaar) • (available) over the counter

2   een geheim recept • a secret recipe

     〈 schertsend〉 het gewone recept • the usual

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > recept
10 booster injection

booster injection

〈 medicijnen, geneeskunde〉

1 aanvulling ⇒ 〈 in het bijzonder〉 herhalingsvaccinatie/inenting

English-Dutch dictionary > booster injection
11 carrier

n. vervoerder van goederen of reizigers,een transporteur; drager (van een ziekte); vliegtuig-moederschip; transport maatschappij, scheepsbedrijf; vrachtwagen; stoomschip of boot dat goederen of passagiers vervoert; werker bij de posterijen die post draagt; iemand die kranten op speciale route verzorgt ; persoon of dier die een ziekte overdraagt op iemand maar er zelf niet aan lijdt; signaal dat wordt verzonden via een telefoonlijn als twee computers via modems met elkaar verbonden zijn (iComputers) telecommunicatiebedrijf

carrier

[ kæriə]

1 〈 benaming voor〉 vervoerder van goederen of reizigers ⇒ expediteur, transporteur; vrachtvaarder; expeditie/transport/vervoerbedrijf; luchtvaartmaatschappij; spoorwegmaatschappij; rederij

2 〈 medicijnen, geneeskunde, natuurkunde, scheikunde〉 drager

3 bagagedrager

4 〈 leger〉 vervoermiddel voor mensen en materieel ⇒ 〈 in het bijzonder〉 vliegdekschip

5 (papieren/plastic) boodschappentas(je)

6 postduif

→ common common/

English-Dutch dictionary > carrier
12 climacteric

n. overgang(sleeftijd)

climacteric

[ klajmæktərik, klajmækterrik]

1 〈 medicijnen, geneeskunde〉 overgang(sleeftijd) ⇒ climacterium; 〈 in het bijzonder〉 menopauze

2 kritieke periode ⇒ kritiek(e) leeftijd/jaar

English-Dutch dictionary > climacteric
13 croup

n. kroep; afsluiting van de luchtweg in de keel

croup

[ kroe:p]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 kruis 〈 achterste van sommige dieren, in het bijzonder een paard〉

II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉〈 medicijnen, geneeskunde〉

1 (valse) kroep

English-Dutch dictionary > croup
14 exploration

n. onderzoek, inspectie

exploration

[ ekspləreesjn]

1 exploratie ⇒ onderzoek, studie

2 〈 medicijnen, geneeskunde〉 observatieonderzoek ⇒ 〈 in het bijzonder〉 sondering

♦voorbeelden:

1 journey of exploration • verkenningsreis, expeditie

exploration of ore • opsporing van erts

English-Dutch dictionary > exploration
15 follow-up

follow-up

1 vervolg ⇒ voortzetting; 〈 in het bijzonder〉 vervolgbrief; tweede bezoek

2 〈 medicijnen, geneeskunde〉 nazorg ⇒ follow-up

English-Dutch dictionary > follow-up
16 learned

adj. geleerd; wetenschappelijk, academisch

learned

[ lə:nid]

1 onderlegd ⇒ ontwikkeld, geleerd

2 belezen ⇒ erudiet

3 wetenschappelijk ⇒ academisch 〈 in het bijzonder met betrekking tot alfawetenschappen〉

4 〈als beleefdheidsvorm onder juristen; Brits-Engels; ongeveer〉 geachte

♦voorbeelden:

3   learned periodical • wetenschappelijk tijdschrift

     learned professions • theologie, rechten en medicijnen

4   my learned brother/friend • mijn hooggeachte confrater

English-Dutch dictionary > learned
17 lockjaw

n. mondklem

lockjaw

〈 medicijnen, geneeskunde〉

1 tetanus ⇒ klem, 〈 in het bijzonder〉 kaakkramp

English-Dutch dictionary > lockjaw
18 palsy

n. verlamming

palsy

[ po:lzie] 〈meervoud: palsies〉〈 medicijnen, geneeskunde〉

1 paralyse ⇒ verlamming; 〈 in het bijzonder〉 ziekte van Parkinson

♦voorbeelden:

1 cerebral palsy • hersenverlamming

English-Dutch dictionary > palsy
19 prophylactic

adj. profylaktisch (verhoedend, preventief)
--------
n. voorbehoedsmiddelen

prophylactic

[ proffilæktik] 〈 medicijnen, geneeskunde〉

1 profylacticum ⇒ preventief middel; 〈 in het bijzonder〉 condoom

English-Dutch dictionary > prophylactic
20 thickening

n. indikken, verdikken, vermeerderen

thickening

[ θikkəning]

1 bindmiddel

2 〈 medicijnen, geneeskunde〉 sclerose 〈 in het bijzonder van bloedvaten〉

♦voorbeelden:

2 thickening of the arteries • arteriosclerose

English-Dutch dictionary > thickening

Страницы

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

in+het+bijzonder+medicijnen

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

in+het+bijzonder+medicijnen

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: