-
61 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
62 atoningly
adv. als vergoeding, proberen iets goed te maken -
63 agir
agir [aazĵier]1 handelen ⇒ te werk gaan, zich gedragen2 invloed hebben ⇒ zijn invloed aanwenden, beïnvloeden♦voorbeelden:1 gaan om ⇒ betreffen, sprake zijn van♦voorbeelden:il s'agit de savoir si • het is de vraag ofil s'agit dans ce livre de • het boek gaat overde quoi s'agit-il? • waar gaat het over?1. v1) handelen, optreden, zich gedragen2) beïnvloeden, druk uitoefenen3) (in)werken2. s'agir (de)v1) gaan om, sprake zijn (van)2) het is nodig -
64 clair
clair1 [kler]〈m.〉♦voorbeelden:se détacher en clair sur • duidelijk afsteken tegenêtre au clair sur qc. • een duidelijk idee van iets hebbenmettre ses notes au clair • zijn aantekeningen uitwerkentirer au clair • 〈 vloeistof〉klaren, filtreren〈 figuurlijk〉 tirer une affaire au clair • een zaak tot klaarheid brengen, ophelderenle plus clair • het grootste gedeeltemessage en clair • niet gecodeerd berichten clair, cela ne l'intéresse pas • om duidelijk te zijn, het interesseert hem niet————————clair2 [kler]3 duidelijk ⇒ gemakkelijk te begrijpen, helder4 helder ⇒ transparant, zuiver♦voorbeelden:opposer un refus clair et net • vierkant weigerenclair comme deux et deux font quatre • zo klaar als een klontje→ eau4 son affaire est claire • zijn, haar lot is bezegeldlait clair • wei————————clair3 [kler]〈 bijwoord〉2 dun♦voorbeelden:je vois clair dans son jeu • ik heb hem, zijn spel door1. m1) lichte partij [schilderij]2) dunne plek [stof]2. adj1) duidelijk, helder2) onbewolkt3) licht [kleur]4) dun5) helder [verstand]3. adv1) duidelijk2) dun -
65 douceur
douceur [doesur]〈v.〉4 genot ⇒ (het) aangename, heerlijkheid5 zachtheid ⇒ vriendelijkheid, zachtmoedigheid♦voorbeelden:3 en douceur • in alle rust, zachtjesatterrissage en douceur • zachte landings'éclipser en douceur • zonder opzien te baren ervandoor gaanelle est d'une douceur angélique • zij is engelachtigc'est la douceur même • hij, zij is de zachtmoedigheid zelveemployer la douceur • iets met zachte hand proberen te doenprendre qn. par la douceur • iemand zachtjes aanpakken1. f1) zoetheid2) zachtheid, mildheid3) rust, kalmte4) genot, heerlijkheid2. douceursf pl -
66 synthèse
-
67 tentative
tentative [tãtaatiev]〈v.〉1 poging♦voorbeelden:faire une tentative auprès de qn. • proberen iets van iemand gedaan te krijgenf -
68 agir auprès de qn.
agir auprès de qn. -
69 chercher dans sa tête
chercher dans sa tête -
70 employer la douceur
employer la douceur -
71 faire un effort de synthèse
faire un effort de synthèseDictionnaire français-néerlandais > faire un effort de synthèse
-
72 faire une tentative auprès de qn.
faire une tentative auprès de qn.Dictionnaire français-néerlandais > faire une tentative auprès de qn.
-
73 tenter de faire qc.
-
74 dokteren
1 [als dokter optreden] pratiquer la médecine2 [proberen te verbeteren] bricoler♦voorbeelden:1 over iemand dokteren • traiter qn.2 aan iets dokteren • bricoler qc. -
75 plagen
1 [proberen boos te maken] taquiner2 [hinderen, kwellen] tourmenter♦voorbeelden:iemand met iets plagen • plaisanter qn. sur qc.niet tegen plagen kunnen • ne pas comprendre la plaisanterie2 ik word geplaagd door de gedachte dat … • je suis tracassé par l'idée que …door kiespijn geplaagd worden • être tourmenté par un mal de dentsdoor schuldgevoel geplaagd worden • être harcelé par un sentiment de la culpabilitémag ik u even plagen? • vous permettez? -
76 greep
I 〈 de (mannelijk)〉1 [het grijpen, grijpende beweging] grasp, grip ⇒ grab2 [onopzettelijke keuze] random selection/choice♦voorbeelden:greep krijgen op iets • get a grip on somethinghij begon de greep op zijn volgelingen te verliezen • he began to lose his hold on his followers〈 figuurlijk〉 in de greep van de angst • seized with/by fearvast in zijn greep hebben • have firmly in one's graspeen greep doen uit de mogelijkheden • pick at random from the various possibilitiesII 〈de〉1 [hoeveelheid] handful -
77 klaarheid
-
78 ontduiken
-
79 plagen
♦voorbeelden:1 iemand met iets plagen • tease/kid someone about somethingniet tegen plagen kunnen • not be able to take a bit of teasingII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [hinderen, kwellen] torment, bother♦voorbeelden: -
80 steunpunt
1 [punt waarop iets steunt] (point of) support2 [figuurlijk] (main) point3 [leger] base♦voorbeelden:1 een steunpunt proberen te vinden • 〈 ook figuurlijk〉 try to find a foothold/ 〈 voor de voeten〉 toehold
См. также в других словарях:
List of Dutch atheists — This is an alphabetical list of Dutch people who have been identified as atheists. The people on this list have either expressed disbelief in God or gods, have self confirmed being an atheist or have been identified as such by a reliable… … Wikipedia