-
1 act as
fungeren/handelen/optreden als -
2 fungieren
-
3 выступать в качестве
vgener. occuperen (кого-л.), fungeren als (кого-л.)Russisch-Nederlands Universal Dictionary > выступать в качестве
-
4 действовать
v1) gener. pleiten, ageren, optreden, reageren (tegen-ïðотèâ), uitwerken, werken, functioneren, fungeren, handelen, hanteren, in functie zijn, te werk gaan, vigeren2) law. procederen -
5 исполнять должность
vgener. fungeren als (кого-л.)Russisch-Nederlands Universal Dictionary > исполнять должность
-
6 служить
vgener. fungeren, dienen, opzitten (о собаках), strekken (tot-÷åì-ô.), verstrekken, gerieven, in betrekking zijn, mooizitten (о собаке) -
7 функционировать
vgener. functioneren, fungeren, in functie zijn -
8 act
n. handeling; daad; akte; wet; nummer, bedrijf--------v. handelen, optreden; zich gedragen, toneelspelen, een rol spelenact1[ ækt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 handeling ⇒ daad, werk♦voorbeelden:act of war • oorlogshandeling2 〈 Amerikaans-Engels〉 act of Congress, 〈 Brits-Engels〉act of Parliament • wet van het Congres/Parlementgo into one's act • zijn bekende grapjes uithalenput on an act • komedie spelenact of God • straffe Gods; 〈 verzekeringswezen〉overmacht, force majeure 〈 met betrekking tot natuurgeweld〉catch/take someone in the (very) act • iemand op heterdaad betrappen〈 slang〉 get one's act together • orde op zaken stellen, zijn zaakjes voor elkaar krijgensteal the act • uitbenI was in the (very) act of writing a letter • ik was net een brief aan het schrijven————————act22 handelen ⇒ optreden, iets doen6 komedie spelen ⇒ zich aanstellen, veinzen♦voorbeelden:he acts like a fool • hij gedraagt zich als een dwaas2 why don't the police act? • waarom grijpt de politie niet in?the chairman asked her to act for him • de voorzitter vroeg haar om hem te vervangen¶ Ayckbourn's plays act well • de stukken van Ayckbourn zijn goed speelbaar/bekken goedII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitbeelden ⇒ spelen, uitspelen♦voorbeelden:act out one's emotions • zijn gevoelens uitspelen/naar buiten brengen -
9 boomerang
n. boemerang ( strijdwapen dat terugkeert naar degene die het werpt, iets wat terugkeert en degene raakt die het geworden heeft)--------v. als een boemerang fungeren[ boe:məræng] -
10 function as
function as -
11 function
n. taak, functie; functionering; gebruik; evenement, gebeurtenis; functie--------v. functioneren; werkzaam zijn; functie bekledenfunction1[ fung(k)sjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————function2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 manage
v. succes hebben; iets bereiken; leiding geven; heersen over-, beheersen; zorgen voor-; zich meten aan-[ mænidzj]3 als beheerder fungeren/optreden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 beheersen ⇒ weten aan te pakken, manipuleren4 hanteren5 aankunnen ⇒ aandurven, in staat zijn tot♦voorbeelden:1 the managed to escape • hij wist te/kon ontsnappenshe managed a smile • ze wist een glimlach op te brengen -
13 officiate
v. een ceremonie houden; dienst doen; fungeren als scheidsrechter (bij sport)[ əfisjie▪eet]2 officieel optreden/handelen♦voorbeelden: -
14 fax card
fax kaart (cirquitkaart die is aangebracht op het moederbord en de computer er toe in staat stelt ook als fax-apparaat te fungeren) -
15 terminal emulation
terminal immitatie, gebruik van een communicatie programma om een computer te laten fungeren als terminal -
16 pont
pont [põ]〈m.〉1 brug♦voorbeelden:pont en dos d'âne • boogbrugpont de graissage • smeerbrugpont à radeaux • vlotbrugpont mobile • beweegbare brug〈 industrie〉 pont roulant • portaalkraan, brugkraanêtre solide comme le Pont-Neuf • oergezond zijnpont suspendu • hangbrugle pont franchit le fleuve • de brug ligt over de rivierjeter un pont • een brug slaanménager un pont entre, servir de pont entre • als brug fungeren tussenmonter sur le pont • aan dek gaantout le monde sur le pont! • alle hens aan dek!→ eau3 faire le pont • er een lang weekend van maken, een snipperdag opnemen 〈 tussen twee vrije dagen〉; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de brug makenm1) brug2) dek [schip]3) snipperdag -
17 servir
servir [servier]2 dienen ⇒ van dienst, van nut zijn, gebruikt worden♦voorbeelden:servir d' interprète à qn. • voor iemand als tolk optredenservir de combustible • als brandstof dienen, fungerenservir de guide à qn. • iemands gids zijnservir de leçon à qn. • voor iemand een les zijnservir de prétexte à qn. • door iemand als voorwendsel gebruikt worden2 cela ne sert à rien • dat dient nergens toe, daar hebben we niets aan〈 onpersoonlijk〉 à quoi (cela) sert (-il) de 〈+ onbepaalde wijs〉 • waartoe dient het te, wat heeft het voor zin omservir à qc. • tot, voor iets dienen; (aan) iets ten goede komenservir à qn. • iemand ten goede komen, te pas komencela peut encore servir • dat kan nog dienst doen→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in dienst zijn van ⇒ dienen, zich in dienst stellen van, helpen3 bedienen4 serveren ⇒ inschenken, opscheppen5 opdienen ⇒ opbrengen, voordienen, voorschotelen6 geven ⇒ uitbetalen, leveren♦voorbeelden:en fait de pluie, nous avons été (bien) servis cet été • wat regen betreft hebben we van de zomer onze portie wel gehad4 qu'est-ce que je vous sers? • wat mag ik u aanbieden?, wat mag ik voor u inschenken?servir chaud • warm opdienenservir à déjeuner à qn. • iemand een ontbijt, lunch voorzetten♦voorbeelden:v1) (be)dienen2) serveren, opslaan [sport]3) helpen4) te pas komen5) serveren, opscheppen6) geven, leveren -
18 entremettre
entremettre (s') [ãtrəmetr]〈 werkwoord〉 -
19 innover
innover [ienovvee]♦voorbeelden:1 innover sur, par rapport à une époque • als baanbreker fungeren in, ten opzichte van zijn tijdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lanceren ⇒ als nieuwigheid invoeren, in de mode brengen -
20 innover sur, par rapport à une époque
innover sur, par rapport à une époqueals baanbreker fungeren in, ten opzichte van zijn tijdDictionnaire français-néerlandais > innover sur, par rapport à une époque
- 1
- 2
См. также в других словарях:
fungieren — Vsw eine bestimmte Aufgabe haben bzw. ausführen per. Wortschatz fremd. Erkennbar fremd (17. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. fungī (fūnctus sum) verrichten, vollziehen . Ebenso nndl. fungeren, nschw. fungera, nnorw. fungere; Funktion … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache