-
61 fond
fond [fõ]〈m.〉3 achterste ⇒ binnenste, uiterste5 ondergrond ⇒ achtergrond, fond6 wezen ⇒ kern, grond, inhoud♦voorbeelden:trouver le fond • de bodem rakenà fond • grondig, tot op de bodemdu fond du coeur • uit de grond van zijn hart2 fond de cale • lensruimte, loosgat〈 figuurlijk〉 être à fond de cale • aan de grond zitten, platzak zijnfond d'une culotte • zitvlak van een broektoucher le fond du désespoir • de uiterste wanhoop bereikenmineur de fond • (ondergrondse) mijnwerkerrâcler les fonds de tiroir • zijn laatste centen bij elkaar harken, aansprekenau fond du coeur • diep in zijn hartau fond de • onderinelle vient du (fin) fond de la province • zij is met zeven paarden uit de klei getrokkenau fin fond de • in de verste uithoek vandans le fond de la salle • achterin de zaalfond sonore • achtergrondmuziek, -geluidenfeuilles vertes sur fond rouge • groene blaadjes op een rode achtergrondle fond et la forme • vorm en inhoudremarques sur le fond • opmerkingen over de inhoudle fond historique d'une légende • de historische kern van een legendeau fond • eigenlijk, in wezendans le fond • eigenlijk, in wezen7 faire fond sur qn., qc. • op iemand, iets steunen〈 figuurlijk〉 de fond en comble • van onder tot boven, volledigle fond du panier • het uitschotle fond du sac • het geheimsteà fond de train • in ijltempo, in vliegende vaartm1) bodem, grond2) diepte, waterhoogte3) ondergrond, fundering4) hoofdzaak, wezen, kern5) achtergrond6) uithoudingsvermogen [sport] -
62 four
four [foer]〈m.〉1 oven2 mislukking ⇒ fiasco, echec♦voorbeelden:four crématoire • lijkovenfour solaire • zonneovenil fait chaud comme dans un four • het is smoorheetil fait noir comme dans un four • het is zo donker als de helouvrir un grand four • zijn schuurdeur openzettenon n'y voit pas plus que dans un four • je ziet geen hand voor ogen〈 spreekwoord〉 on ne peut pas être à la fois au four et au moulin • wie de klok luidt kan niet in de processie gaanfaire un four • vallen als een baksteenm1) oven2) flop, fiasco -
63 grand
grand1 [grã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 groot ⇒ lang, ruim4 belangrijk ⇒ voornaam, groot6 edel♦voorbeelden:une grande heure • ruim een uurhomme grand • lange manil n'y a pas grand monde • er zijn weinig mensense faire grand • groot wordenà grands frais • tegen hoge kostenen grande pompe • met grote staatsiele grand • het groteun grand • volwassene; oudere leerlinggrands amis • dikke vriendengrand blessé • zwaar gewondegrand buveur • stevige drinkergrand froid • strenge kougrand jour • klaarlichte daggrand teint • kleurechtà grands coups • hevigau grand air • in de open luchtproduire au grand jour • aan het licht brengen, publicerenau grand jamais • nooit of te nimmerla Grande Guerre • de Eerste Wereldoorloggrand homme • beroemd, groot manle grand monde • de hogere standenaller grand train • snel gaanun grand • hooggeplaatst persoongrand prix • eerste prijs6 grandes actions • goede, edele dadende grand coeur • edelmoedig————————grand2 [grã]〈 bijwoord〉1 groot♦voorbeelden:voir grand • grootse plannen hebbenen grand • op grote schaal, grootscheeps1. adj1) groot2) lang, ruim3) hoog4) volwassen5) heftig, intensief6) belangrijk, voornaam7) groot-, opper-8) edel2. adv -
64 habillement
-
65 lourd
lourd1 [loer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:lourd chagrin • groot verdrietfaute lourde • ernstige foutfrais lourds • hoge kostenlourde hérédité • zwaar belaste erfelijkheidse sentir les jambes, les paupières lourdes • zwaar in de benen zijn, slaap hebbensilence lourd • drukkende stiltesommeil lourd • diepe slaaptemps lourd • drukkend weerune table lourde de livres • een tafel beladen met boekenune phrase lourde de menaces • een zin vol dreigementenlourd de conséquences • met ernstige gevolgenyeux lourds de sommeil • ogen die bijna dichtvallen van de slaapport en lourd • haven voor het verladen van zware goederenle lourd compact • zware goederen→ main————————lourd2 [loer]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:il fait lourd • het is drukkend (weer)ça ne fait pas lourd • dat is niet veel (geld)〈 figuurlijk, informeel〉 il n'en sait pas lourd, il n'en fait pas lourd • hij weet er niet veel van, hij doet niet veel→ coeur1. adj1) zwaar, lomp, traag3) drukkend2. advzwaar, belangrijk -
66 magasinage
magasinage [maagaazienaazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:m -
67 main-d'oeuvre
-
68 note
note [not]〈v.〉♦voorbeelden:prendre des notes • aantekeningen makenprendre (bonne) note de • nota nemen van5 changer de note • een andere toon aanslaan, een toontje lager zingenêtre dans la note • in stijl zijnforcer la note • overdrijvenf1) aantekening2) voetnoot4) rekening, nota5) cijfer, beoordeling [school]6) noot [muziek]7) merkteken -
69 plateau
plateau [plaatoo]〈m.〉1 (presenteer)blad ⇒ koffie-, theeblad♦voorbeelden:les hauts plateaux • het hooglandplateau d'un tourne-disques • draaitafel van een platenspelerm1) presenteerblad, dienblad2) plateau, hoogvlakte3) set [film]4) studio [tv]5) toneel [theater]6) schijf, boord [techniek] -
70 princesse
princesse [prẽses]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:faire la princesse, prendre des airs de princesse • de chique dame uithangen→ fraisf (m - prince) -
71 rentrer
rentrer [rãtree]1 (weer) naar binnen gaan, komen ⇒ thuiskomen, terugkomen♦voorbeelden:rentrer au logis, chez soi • thuiskomenrentrer dans la police • bij de politie gaanrentrer dans un arbre • tegen een boom botsenrentrer dans une catégorie • tot een categorie behorenla clé rentre bien dans la serrure • de sleutel past goed in het slotrentrer en soi-même • tot zichzelf inkerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 binnenhalen ⇒ binnenbrengen, intrekken♦voorbeelden:v3) binnenhalen4) verbergen -
72 retomber
retomber [rətõbee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:l'intérêt retombe • de aandacht verflauwtles frais retombèrent sur lui • de kosten kwamen voor zijn rekeningla responsabilité retombe sur moi • de verantwoordelijkheid rust weer op mijv1) weer vallen2) terugvallen3) neerhangen4) terechtkomen -
73 rose
rose [rooz]I 〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:vieux rose • oudrozetout n'est pas rose • het is niet altijd rozengeur en maneschijnvoir tout en rose • alles van de zonnige kant bekijken→ crevetteII 〈v.〉♦voorbeelden:rose sauvage • bottelroosrose trémière • stokroosêtre couché sur des roses • op rozen zittenne pas sentir la rose • niet bepaald fris ruikenrose des sables • woestijnroosla rose des vents • de windroos1. m 2. f 3. adj1) roze2) rooskleurig -
74 rosé
rose [rooz]I 〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:vieux rose • oudrozetout n'est pas rose • het is niet altijd rozengeur en maneschijnvoir tout en rose • alles van de zonnige kant bekijken→ crevetteII 〈v.〉♦voorbeelden:rose sauvage • bottelroosrose trémière • stokroosêtre couché sur des roses • op rozen zittenne pas sentir la rose • niet bepaald fris ruikenrose des sables • woestijnroosla rose des vents • de windroosadj -
75 sang
sang [sã]〈m.〉2 bloed ⇒ geslacht, ras3 leven♦voorbeelden:avoir du sang dans les veines • pit hebbenbon sang de (bon) sort! • potverdorie, verdikkeme nog aan toe!avoir le sang chaud • opvliegend zijnse faire du mauvais sang • zich ongerust makenallumer le sang • de gemoederen verhittenbrûler, fouetter le sang • ophitsenéchauffer le sang à, de qn. • iemand woedend makenglacer le sang • het bloed doen stollennoyer une révolte dans le sang • een opstand bloedig neerslaansucer le sang du peuple • het volk uitzuigenverser le sang • bloed vergietenverser son sang • zijn leven gevenjusqu'au sang • tot bloedens toeêtre du même sang • familie van elkaar zijnbon sang (de bon sang)! • grote genade!mon sang n'a fait qu'un tour • het bloed stolde in mijn aderenm1) bloed2) leven -
76 sauvetage
-
77 séjour
séjour [seezĵoer]〈m.〉♦voorbeelden:être interdit de séjour • een verblijfsverbod hebbenm1) verblijf2) huiskamer -
78 servir
servir [servier]2 dienen ⇒ van dienst, van nut zijn, gebruikt worden♦voorbeelden:servir d' interprète à qn. • voor iemand als tolk optredenservir de combustible • als brandstof dienen, fungerenservir de guide à qn. • iemands gids zijnservir de leçon à qn. • voor iemand een les zijnservir de prétexte à qn. • door iemand als voorwendsel gebruikt worden2 cela ne sert à rien • dat dient nergens toe, daar hebben we niets aan〈 onpersoonlijk〉 à quoi (cela) sert (-il) de 〈+ onbepaalde wijs〉 • waartoe dient het te, wat heeft het voor zin omservir à qc. • tot, voor iets dienen; (aan) iets ten goede komenservir à qn. • iemand ten goede komen, te pas komencela peut encore servir • dat kan nog dienst doen→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in dienst zijn van ⇒ dienen, zich in dienst stellen van, helpen3 bedienen4 serveren ⇒ inschenken, opscheppen5 opdienen ⇒ opbrengen, voordienen, voorschotelen6 geven ⇒ uitbetalen, leveren♦voorbeelden:en fait de pluie, nous avons été (bien) servis cet été • wat regen betreft hebben we van de zomer onze portie wel gehad4 qu'est-ce que je vous sers? • wat mag ik u aanbieden?, wat mag ik voor u inschenken?servir chaud • warm opdienenservir à déjeuner à qn. • iemand een ontbijt, lunch voorzetten♦voorbeelden:v1) (be)dienen2) serveren, opslaan [sport]3) helpen4) te pas komen5) serveren, opscheppen6) geven, leveren -
79 voilà
voilà [vwaalaa]1 ziedaar ⇒ daar is, daar zijn, daar heb je, alsjeblieft♦voorbeelden:1 voilà trois ans • het is nu drie jaar geleden, al drie jaar langvoilà ce que c'est que de faire cela • dat komt er nu van als je dat doeten voilà pour neuf ans • daar moet u het nu maar negen jaar mee doenen voilà bien pour un million • dat kost wel een miljoenen voilà, un idiot! • wat een idioot!la voilà partie • eindelijk is ze dan toch vertrokkenles voilà enfin • daar heb je ze eindelijkla maison que voilà • dat huis daaret voilà tout • dat is alles, punt uitnous y voilà • we zijn er; nu zijn we bij de kern van de zaaken voilà assez • zo is het wel genoegvoilà comment il faut faire • zo moet je dat doenvoilà pourquoi je me plains • daarom klaag ik nu〈 informeel〉 voilà-t-il pas qu' il commence à pleuvoir • en warempel, en waarachtig: het begint te regenen 〈 verbazing〉voilà, voilà j'arrive • ja, ja, ik kom er al aan→ vouloiradv1) (zie)daar2) alsjeblieft -
80 dispos
См. также в других словарях:
frais — frais, fraîche 1. (frê, frê ch ) adj. 1° Qui est d une température intermédiaire entre le chaud et le froid. Un vent frais. Une cave fraîche. Un frais ruisseau. Avoir les mains fraîches. • Il me faut du repos, des prés et des forêts ; Laisse… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Frais — Saltar a navegación, búsqueda Frais País … Wikipedia Español
frais — 〈[frɛ:z] Adj.; undekl.〉 erdbeerfarben; oV fraise [<frz. fraise „Erdbeere“] * * * frais [frɛ:s ], frai|se [ frɛ:zə ] <indekl. Adj.> [zu frz. fraise = Erdbeere < vlat. fraga < lat. fragum]: erdbeerfarben: ein f. Kostüm. * * * frais … Universal-Lexikon
Frais — 〈m.; , en; meist Pl.; oberdt.〉 1. Krampf 2. 〈nur Pl.; volkstüml.〉 Fraisen Krampfzustände bei Kindern [<ahd. freisa „Gefahr, Schrecken, Verderben“; zu got. fraisan „versuchen, in Versuchung führen“] * * * frais [frɛ:s ], frai|se [ frɛ:zə ]… … Universal-Lexikon
frais — [frɛ:s ], österreichisch frai|se [ frɛ:zə ] <französisch> (erdbeerfarben); mit einem frais[e] Band; vgl. auch beige; in Frais[e] {{link}}K 72{{/link}} … Die deutsche Rechtschreibung
Frais — Frais, die, Bezirk im Kreise Eger (Böhmen), 1 QM. mit 13 Dörfern; bis 1847 wechselte die Gerichtsbarkeit über dieses Gebiet zwischen Österreich u. Baiern, in dem genannten Jahre kamen aber nach einem Vertrag die Dörfer Neualbenreuth, Querenbach,… … Pierer's Universal-Lexikon
Frais — (Fraisch, v. althochd. freisa, »Gefahr, Schrecken«), Krampf, Epilepsie; daher Wurmfrais, Zahnfrais, die Fraisen: Kinderkrankheiten mit Krampferscheinungen. – Auch bezeichnet F. die Gerichtsbarkeit über Leben und Tod. Daher hieß derjenige, dem die … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Frais — oder Freis (altdeutsch freisa), Krampf mit Gliederzucken … Kleines Konversations-Lexikon
Frais — Frais, Fraisch, bis 1846 österreich. bayer. Condominat bei Waldsassen, 1 QM. groß, jetzt getheilt zu der bayer. Oberpfalz und der böhm. Bezirkshauptmannschaft Karlsbad gehörig … Herders Conversations-Lexikon
Frais — frais, fraissinet nm frêne Alpes Maritimes … Glossaire des noms topographiques en France
frais — frais[farben]:⇨rosa(1) … Das Wörterbuch der Synonyme