-
1 rayer
rayer [rejjee]〈 werkwoord〉1 strepen ⇒ strepen zetten op, lijnen trekken op2 (be)krassen ⇒ groeven, beschadigen3 doorstrepen ⇒ doorhalen, schrappen4 royeren ⇒ uitstoten, van de lijst afvoeren♦voorbeelden:v1) strepen2) doorstrepen, schrappen3) bekrassen4) uitstoten -
2 зачеркнуть
doorhalen, doorschrappen, doorstrepen -
3 зачёркивать
doorhalen, doorschrappen, doorstrepen -
4 вычёркивать
vgener. doorhalen, royeren (из списков), schrappen, doordoen, doorkruisen, doorschrappen, doorstrepen, een schrap door (iets) halen, uitkrassen, uitschrappen -
5 перечёркивать
vgener. doordoen, doorschrappen, doorstrepen, een schrap door (iets) halen, een streep halen door (iets) (что-л.) -
6 cancel
v. schrappen, afzeggen[ kænsl] 〈 Brits-Engels cancelled〉1 tegen elkaar wegvallen ⇒ elkaar compenseren/neutraliseren, tegen elkaar opwegen♦voorbeelden:→ cancel out cancel out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doorstrepen ⇒ doorhalen, (door)schrappen2 opheffen ⇒ ongedaan maken, vernietigen♦voorbeelden:4 the inflation was cancelled by wage increases • de inflatie werd gecompenseerd door loonsverhogingen→ cancel out cancel out/ -
7 cross out/off
cross out/offdoorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉 -
8 cross
adj. boos; kruisend; tegengesteld--------n. kruis; lijden; mengsel; kruising (bij dieren)--------v. kruisen; oversteken; kruisigen; tegenwerkencross1[ kros]I 〈eigennaam; Cross; the〉2 kruis ⇒ beproeving, lijden♦voorbeelden:1 make the sign of the cross • een kruis(je) slaan/makentake up one's cross • gelaten zijn kruis dragen————————cross2〈bijvoeglijk naamwoord; crossness〉♦voorbeelden:————————cross31 (elkaar) kruisen/snijden♦voorbeelden:1 I'll meet you where the roads cross • ik tref je bij/op het kruispunt/de viersprong1 oversteken ⇒ over/doortrekken♦voorbeelden:2 een kruisteken maken op/boven3 (door)strepen ⇒ een streep trekken over/door, wegstrepen♦voorbeelden:1 cross one's arms/legs • zijn armen/benen over elkaar slaan2 cross oneself • een kruis(je) slaan/makencross out/off • doorstrepen/halen, schrappen 〈 ook figuurlijk〉 -
9 score out/through
score out/through -
10 score
n. resultaat; puntenstelsel; winstpunt; rangschikking; tientallig; schuld; rekening; partituur; aantekening; spleet, snee--------v. bereiken, winnen, hoog scoren; hoge punten krijgen; aantekenen; spleet, sneescore1[ sko:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand ⇒ puntentotaal, score3 getrokken/ingesneden lijn ⇒ kerf, kras; striem, schram; lijn6 grief7 onderwerp ⇒ thema, punt♦voorbeelden:1 what is the score? • hoeveel staat het?keep (the) score • de stand bijhoudenlevel the score • gelijkmakenon the score of • vanwegeon that score • daaromrun up a score • in de schulden rakenon this/that score • wat dit/dat betreft————————score23 succes hebben/boeken♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 score off/against/over someone • iemand aftroeven; iemand de grond in trappen 〈 in debat〉; iemand voor gek zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lijn(en) trekken/krassen ⇒ (in)kerven; schrammen6 een score/puntentotaal halen van 〈 bijvoorbeeld in test〉♦voorbeelden:2 score something (up) against/to someone • iets op iemands rekening schrijven 〈 ook figuurlijk〉; iemand iets aanrekenen -
11 strike through
strike throughdoorstrepen, schrappen -
12 strike
n. staking; aanval; uitvinding; geluk--------v. slaan; aansteken; toeslaan; toeschijnen; schijnen; opkomen bij; treffen; staken; doorhalen; waarmakenstrike1[ strajk] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 staking♦voorbeelden:————————strike21 slaan ⇒ slaan in/met/op/tegen; uithalen; treffen, raken; aanvallen, toeslaan; aanslaan 〈 snaar, noot〉; aan de haak slaan, vangen; munten, geld slaan; aansteken 〈 lucifer〉; botsen (met/op), stoten (op/tegen)3 wortel (doen) schieten ⇒ stekken; (zich) vasthechten (in)4 aanvoelen ⇒ aandoen, lijken5 (op pad/weg) gaan ⇒ beginnen (met)♦voorbeelden:the clock strikes • de klok slaatstruck dumb • met stomheid geslagenthey were struck silent • ze stonden als verstomdstrike through • doorstrepen, schrappenstrike (up)on • treffen, slaan op; stoten op, ontdekken; krijgen, komen op 〈 idee〉strike at • uithalen naar, een slag toedienen 〈 ook figuurlijk〉struck by lightning • door de bliksem getroffenstrike someone off the list • iemand royerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bereiken ⇒ sluiten, halen4 uitkomen op ⇒ tegenkomen, stuiten op5 ontdekken ⇒ vinden, stoten op6 een indruk maken op ⇒ opvallen, lijken♦voorbeelden:strike a bargain with • het op een akkoordje gooien metdid it ever strike you that • heb je er wel eens aan gedacht dat¶ strike terror into someone's heart • iemand met schrik vervullen/de schrik op het lijf jagen -
13 cross a check
cheque doorstrepen -
14 score out
uitkrassen, doorstrepen -
15 barrer
barrer [baaree]3 doorhalen ⇒ doorstrepen, een streep halen door♦voorbeelden:1 (af)nokken ⇒ pleite gaan, aftaaien♦voorbeelden:1 on se barre? • gaan we?barre-toi! • maak dat je wegkomt!1. v1) versperren, afsluiten2) dwarsbomen3) doorhalen, doorschrappen4) kruisen [cheque]5) sturen, aan het roer staan2. se barrervpleite gaan, aftaaien -
16 trait
trait1 [tre]〈m.〉3 steek ⇒ sneer, rake opmerking4 staaltje ⇒ daad, inval♦voorbeelden:trait pour trait • zeer nauwkeurig, preciestrait d'esprit • geestige, gevatte opmerkingtrait de génie • geniale inval, geniaal ideetrait carré • loodlijnboire à longs, à grands traits • met grote slokken, gulzig drinkenavoir trait à • betrekking hebben opboire d' un (seul) trait • in een teug (leeg)drinken〈 figuurlijk〉 faire qc. d' un trait • iets achter elkaar, in één ruk door doenpartir comme un trait • er als een pijl uit de boog vandoor gaan————————trait2 [tre]〈 werkwoord〉 → traire1. m1) teug, slok2) pijl3) lijn, streep4) kenmerk, eigenschap6) daad, staaltje2. traitsm pl -
17 barrement
-
18 biffer
-
19 biffer, rayer d'un trait
biffer, rayer d'un trait (de plume)Dictionnaire français-néerlandais > biffer, rayer d'un trait
-
20 durchkreuzen
durchkreuzen1————————durchkreuzen2♦voorbeelden:
Страницы
- 1
- 2