-
81 duty officer
-
82 enlistment
n. dienst, diensttijd[ inlis(t)mənt] -
83 extraordinary
adj. buitengewoon, ongewoon, bijzonder[ ikstro:dnrie] 〈 extraordinarily〉1 extra ⇒ buitengewoon, speciaal2 buitengewoon ⇒ bijzonder, uitzonderlijk♦voorbeelden:2 how extraordinary! • wat vreemd! -
84 in the pay of
-
85 invalid
adj. ongeldig; gebrekkig; afgekeurd; defekt; ziek; invalide; wakkelend; (in computers) illegaal; foutief; onbekende opdracht--------n. invalide, gehandicapte, zieke--------v. aan het ziekbed kluistereninvalid1[ invəlid] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 invalide————————invalid2[ invælid] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 ongerechtvaardigd ⇒ ongegrond, zwak2 ongeldig ⇒ onwettig, nietig♦voorbeelden:this will is invalid • dit testament is ongeldig————————invalid3[ invəlid]II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:————————invalid4[ invəlid,-lie:d] 〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
86 join
n. aaneenvoeging, verbinding; naad--------v. verbinden, verenigen, samenkomen, in elkaar slaan; zich voegen bij, meedoen, komen bij; samenvoegenjoin1[ dzjojn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verbinding(sstuk) ⇒ voeg, las, naad————————join21 samenkomen ⇒ zich verenigen, verenigd worden; elkaar ontmoeten, uitkomen op2 zich aansluiten ⇒ meedoen, deelnemen♦voorbeelden:1 join up (with) • samensmelten/fuseren (met)2 can I join in? • mag ik meedoen?join up • dienst nemen (bij het leger), lid worden, zich aansluiten (bij)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 zich aansluiten bij ⇒ meedoen met, deelnemen aan♦voorbeelden:join together/up (with) • samenvoegen, doen samensmelten/fuseren (met)join a man to/with a woman in marriage • een man met een vrouw in de echt verbindenjoin ship • aanmonsteren, aan boord gaanwill you join us? • doe/eet/ga je mee?, kom je bij ons zitten?I'll join you in a few minutes • ik kom zo bij je -
87 keep on
keep on2 doorgaan ⇒ doorrijden, doorlopen, verder gaan3 blijven praten/zeuren ⇒ doorkletsen; (blijven) lastig vallen♦voorbeelden:1 he keeps on telling me these awful jokes • hij blijft me maar van die afschuwelijke grappen vertellenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:I don't think I'll keep Alice on at that school • ik denk niet dat ik Alice op die school houd -
88 muster
n. appel; inspectie; (laten)verzamelen; namenlijst (bij leger); bijeen roepen--------v. zich verzamelen, bijeenkomen; verzamelen, bijeenroepenmuster1♦voorbeelden:————————muster2♦voorbeelden:muster out • afzwaaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
89 national service
-
90 off
adj. gesloten; afgezegd; aan de kant (weg); vrij (vrije dag); aan de rechterkant van de weg--------adv. verder; weg; af--------interj. verder!--------n. dicht--------prep. van; opoff1[ of] 〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉2 minder (goed) ⇒ slecht(er), teleurstellend♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:4 off chance • kleine/geringe kans4 van de baan ⇒ afgelast, uitgesteld5 weg ⇒ vertrokken, gestart6 uit(geschakeld) ⇒ buiten werking, niet aan♦voorbeelden:this sausage is off • dit worstje is bedorven3 a bit off • niet in de haak, niet zoals het hoort5 be/get off to a good/bad start • goed/slecht beginnen(be) off with you • maak dat je wegkomt6 the water is off • het water is afgesloten/niet aangesloten————————off2〈bijwoord; vaak predicatief〉1 〈 verwijdering of afstand in ruimte of tijd〉 verwijderd ⇒ weg, (er)af, ver, hiervandaan; 〈 dramaturgie〉 achter de coulissen2 〈 einde, voltooiing of onderbreking〉af ⇒ uit, helemaal, ten einde♦voorbeelden:chase the dog off • de hond wegjagenrun a few pounds off • er een paar pondjes afrennensend off a letter • een brief versturenfar off in the mountains • ver weg in de bergenoff with his head • maak hem een kopje kleineroff with it • weg ermeeoff with you • maak dat je wegkomtkill off • uitroeienturn off the radio • zet de radio af3 5% off • met 5% korting¶ off and on • af en toe, nu en danbe well/badly off • rijk/arm zijn————————off3〈 voorzetsel〉1 〈plaats of richting met betrekking tot een beweging; ook figuurlijk〉 van ⇒ van af, vandaan, verwijderd van2 〈 bron〉op ⇒ van, met, uit4 〈ligging met betrekking tot een plaats; ook figuurlijk〉van … af ⇒ naast, opzij van, uit♦voorbeelden:she fell off the chair • zij viel van de stoeltake your hands off me • hou je handen thuisit bounced off the wall • het ketste van de muur terugI bought it off a gypsy • ik heb het van een zigeuner gekochtI got this information off John • ik heb deze informatie van John gekregenlive off the land • van het land leven3 off duty • vrij (van dienst), buiten dienstI've gone off fish • ik lust geen vis meera house off the road • een huis opzij van de wegan alley off the square • een steegje dat op het plein uitkomta year or two off sixty • een jaar of wat onder de zestig -
91 officiate
v. een ceremonie houden; dienst doen; fungeren als scheidsrechter (bij sport)[ əfisjie▪eet]2 officieel optreden/handelen♦voorbeelden: -
92 on active service
in aktieve dienst -
93 orderly
adj. opgeruimd; gehoorzame; iemand die dienst doet--------n. broeder (in leger hospitaal); ziekenhuis hulporderly1[ o:dəlie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: orderlies〉————————orderly2〈bijvoeglijk naamwoord; orderliness〉1 ordelijk ⇒ geordend, geregeld; in/op orde, netjes (opgeruimd); gedisciplineerd, methodisch; vreedzaam (verlopend)♦voorbeelden: -
94 returnee
n. iemand die terugkeert na lange afwezigheid, repatriant (na militaire dienst in het buitenland)[ rittə:nie:] 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 -
95 secret service
geheime dienst (regeringslichaam dat de militaire kracht v. andere landen onderzoekt; een regeringsinstituut dat zich voornamelijk met spionage bezig houdt -
96 syphon
n. siphon, hevel (gebogen pijp, die dienst doet om vloeistof te verplaatsen door middel van luchtdruk)--------v. siphon (verbogen buis die dienst doet bij verplaatsing van vloeistoffen door middel van luchtdruk)→ siphon siphon/ -
97 turn
n. draai, bocht; beurt; ommekeer--------v. draaien; omslaan; omkeren; worden; veranderen; omzetten; wendenturn1[ tə:n]3 wending ⇒ draai, (verandering van) richting4 beurt7 〈 benaming voor〉 korte bezigheid ⇒ wandelingetje, ommetje; ritje, tochtje; nummer(tje) 〈 in circus, show〉; 〈 bij uitbreiding〉 artiest 〈 in show〉♦voorbeelden:turn of the tide • getijwisseling, kentering 〈 ook figuurlijk〉the tide is on the turn • het tij keertthe next right turn • de volgende afslag rechts4 is it my turn to cook tonight? • moet ik vanavond koken?take turns at something • iets om beurten doen, elkaar aflossen met ietswait one's turn • zijn beurt afwachtenturn and turn about • om en om, om de beurtby turns • om en om, om de beurtin turn • om de beurt, achtereenvolgens; op zijn beurttake it in turn(s) to do something • iets om beurten doenin one's turn • op zijn beurtyour turn • jij bentbe of a musical turn (of mind) • muzikaal aangelegd zijnat every turn • bij elke stap/gelegenheid, overaldone to a turn • perfect klaargemaakt, precies gaar genoeg→ good good/♦voorbeelden:————————turn23 〈 benaming voor〉 van richting veranderen ⇒ afslaan, draaien, een bocht/draai maken; (zich) omkeren, (zich) omdraaien; een keer nemen, kenteren 〈 van getijde〉♦voorbeelden:his thoughts turned to his mother • hij dacht aan zijn moederturn aside (from) • zich afwenden (van)turn to a book • een boek raadplegenturn to drink • aan de drank rakenthe car turned left, right, and then turned into Bond Street • de auto sloeg saf, rechtsaf, en draaide toen Bond Street inturn about • zich omkerenabout turn! • rechtsom(keert)! 〈 bevel aan troepen〉turn (a)round • zich omdraaien 〈 van iemand〉; een ommekeer maken 〈 bijvoorbeeld van economie〉; van gedachten/mening veranderenturn back • terugkeren, omkerenturn down a side street • een zijstraat inslaanwe turned off the M1 at Hatfield • we gingen van de M1 af bij Hatfieldhe turned to teaching • hij switchte naar (het) onderwijsturn into • veranderen in, wordenthe success of a film turns on many factors • het succes van een film hangt van vele factoren afwater turns to ice • water wordt ijsturn (up)on someone • iemand aanvallen, zich tegen iemand keren→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/2 〈 benaming voor〉 omdraaien ⇒ (doen) omkeren; omploegen, omspitten; omslaan, keren 〈 kraag〉; omvouwen4 verzuren ⇒ zuur worden/maken♦voorbeelden:the wheels turn fast • de wielen draaien snelshe turned the car • zij keerde de autoshe turned my old coat • zij keerde mijn oude jas (binnenstebuiten)turn the collar • de kraag omslaanturn the page • de bladzijde omslaanturn about • omkeren, omdraaienturn (a)round • ronddraaien; omkeren, omdraaienturn back • omvouwen, omslaanturn back the sheets • de lakens omslaan/open slaanturn something inside out • iets binnenstebuiten keren; 〈 figuurlijk〉grondig doorzoeken, overhoophalenit seemed as if the world had turned topsy-turvy • het leek wel de omgekeerde wereldturn upside down • ondersteboven kerenturn to page seven • sla bladzijde zeven opturn a phrase • iets mooi zeggenthe warm weather turned the milk • door het warme weer verzuurde de melk4 (doen) veranderen (van) ⇒ omzetten, verzetten; (ver)maken; een wending geven aan 〈 gesprek〉; bocht/draai laten maken, draaien; afwenden, omleiden♦voorbeelden:1 turn a circle • een cirkel maken/beschrijventurn the conversation • een andere wending aan het gesprek geventurn a stream • een stroom omleidenturn the switch • de wissel omzettenturn into • veranderen in, (ver)maken tot; omzetten in〈 figuurlijk〉 the terrible hangover turned him off drink for some time • door de enorme kater had hij een tijdje geen enkele interesse in drankturn the conversation to something different • het gesprek op iets anders brengenturn a gun on someone • een geweer op iemand richtenshe turned her face away from the corpses • zij wendde haar hoofd af van de lijkenturn a child against his parents • een kind tegen zijn ouders opstoken〈 Amerikaans-Engels〉 turn loose • los/vrijlatenmy wife is/has turned fifty • mijn vrouw is de vijftig gepasseerd/is vijftig gewordenit is/has turned six o'clock • het is zes uur geweestturn away • wegsturen, wegjagen, ontslaan; 〈 figuurlijk〉verwerpen, afwijzenwe were turned back at the entrance • bij de ingang werden we teruggestuurdturn someone into the street • iemand op straat zetten→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/IV 〈 koppelwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:her skin turned brown • haar vel werd bruinhis wife turned Catholic • zijn vrouw werd katholiekthe milk turned sour • de melk werd zuur -
98 utility
n. nuttigheid; publieke dienst, algemene dienst[ joe:tillətie] 〈meervoud: utilities〉→ public public/ -
99 active army
actieve dienst, feitelijke dienst -
100 engage a servant
v. een hulp in dienst nemen, een arbeider aannemen, een dienstmeisje in dienst nemen
См. также в других словарях:
Dienst — der; (e)s, e; 1 nur Sg; die berufliche Arbeit, besonders als Beamter, Soldat, Arzt, Krankenschwester o.Ä. <den / zum Dienst antreten; im / außer Dienst sein; Dienst haben, machen, tun; sich zum Dienst melden; einen Dienst ausüben, verrichten,… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Dienst — steht für: eine Leistung für andere Personen, siehe Dienstleistung die Berufstätigkeit von Amtspersonen, siehe öffentlicher Dienst im kirchlichen Sinne: dem Menschen etwas Gutes tun; siehe Diakonie Dienst (Architektur), in der Gotik eine dünne… … Deutsch Wikipedia
Dienst — der; [e]s, e; auch zu Diensten stehen; etwas in Dienst stellen (in Betrieb nehmen); außer Dienst (Abkürzung a. D.); der D✓diensthabende oder Dienst habende Beamte; die D✓diensttuende oder Dienst tuende Ärztin; D✓dienstleistende oder Dienst leist … Die deutsche Rechtschreibung
Dienst- — im Subst, betont, begrenzt produktiv; 1 für berufliche Zwecke, im ↑Dienst (1) gebraucht; das Dienstabteil <im Zug>, die Dienstmütze, das Dienstsiegel, der Dienststempel, das Diensttelefon 2 aus beruflichen Gründen; die Dienstfahrt, der… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Dienst — Sm std. (8. Jh.), mhd. dien(e)st m./n., ahd. dionōst, as. thionost Stammwort. Aus g. * þewanōsta m. Dienst , auch in anord. þjónasta, þjónusta f., ae. þēonest , mit st Suffix zu dienen. ✎ RGA 5 (1984), 410 417; LM 3 (1986), 1003f.; Röhrich 1… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Dienst — Porté en Alsace et en Allemagne, le nom devrait correspondre au moyen haut allemand dienest (= serviteur, équivalent de Diener). Le terme est à rapprocher du mot Dienst (= service, ministère, corvée) … Noms de famille
Dienst — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Service • Gottesdienst Bsp.: • Er steht im Dienst (bei) der Königin. • Ich denke sie haben einen Fahrkartenservice. • Jede Woche wird ein AIDS Gedenkgottesdienst abgehalten … Deutsch Wörterbuch
Dienst — Dienst, 1) im Allgemeinen jede Thätigkeit, welcher sich Jemand zum Nutzen eines anderen unterzieht; 2) im nationalökonomischen Sinne die durch Arbeit (mechanische od. geistige Thätigkeit) dargestellte Leistung, wofür eine Gegenleistung (meist… … Pierer's Universal-Lexikon
Dienst — Dienst, ein abgerundeter u. mit Fuß u. Capitäl versehener Winkelpfeiler, s.d … Pierer's Universal-Lexikon
Dienst — Dienst, die Ausübung aller dem Soldaten obliegenden Verrichtungen. Den innern D. regeln die Vorschriften über Urlaub, Krankheit, Gesuche und Beschwerden, Meldungen, Ehrenbezeigungen, Verheiratung, Todesfälle, Anzug, Schriftverkehr und… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
-dienst — der; im Subst, begrenzt produktiv; eine Organisation oder Gruppe mit bestimmten Aufgaben; Bereitschaftsdienst, Einsatzdienst, Ermittlungsdienst, (Katastrophen)Hilfsdienst, Nachrichtendienst, Ordnungsdienst, Rettungsdienst, Sanitätsdienst,… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache