-
1 addiction
neiging -
2 bearing
neiging -
3 leaning
neiging -
4 predisposition to overweight
neiging tot overgewicht (neiging om zwaar te worden) -
5 tendency to anxiety
neiging tot angst, neiging tot paniek -
6 MAS
neiging van aantal mannen om vragen te beantwoorden als ze zelfs zelf het antwoord niet wetenMAS (male answer syndrome) -
7 downside trend
neiging tot verlaging (een langzame verlaging van de aandelenkoers) -
8 mind-set
neiging, denkrichting, obsessie -
9 predisposition to
neiging tot -
10 prone to anxiety
neiging hebbend bang te zijn -
11 tendency to exaggerate
neiging tot overdrijven -
12 inclination
neiging, lus, sinnigheid -
13 trend
neiging, koers, rigting, stroming, gang, loop -
14 propensity
-
15 bent
adj. krom; corrupt; gek; homosexueel; niet redevatbaar--------n. neiging, aanleg, voorliefdebent1[ bent] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:have a bent for something • een zwak/aanleg hebben voor iets————————bent21 afwijkend ⇒ krom, illegaalII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:bent on his work • geconcentreerd bezig met zijn werk————————bent3→ bend bend/ -
16 bias
n. vroegere kennis; draai--------v. verdraaien van kennisbias1[ bajjəs] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanleg4 〈 bowls〉 eenzijdige verzwaring 〈 van bal〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 afwijking 〈in vorm en/of loop van de bal〉, effect♦voorbeelden:1 a bias towards the left • een voorkeur voor/neiging naar swithout bias • onbevooroordeeld————————bias2〈werkwoord; bias(s)ed〉♦voorbeelden: -
17 disposition
n. plaatsing, rangschikking; aard, neiging[ dispəzisjn]1 plaatsing ⇒ rangschikking, ordening, opstelling2 beschikking ⇒ regeling, maatregel3 aard ⇒ karakter, neiging♦voorbeelden: -
18 inclination
n. neiging, richting; helling; omleiding; ombuiging; buiging[ ingklinneesjn]♦voorbeelden: -
19 leaning
-
20 liability
n. wettelijke verantwoordelijkheid; geldelijke verplichting, schulg (geld); aansprakelijkheid; beschuldiging; neiging; schuld (geld); nadeel, handicap[ lajjəbillətie] 〈meervoud: liabilities〉 〈ook \\tVliable〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Mittelniederfränkisch — Mittelniederländisch war der Vorläufer der niederländischen Sprache, der etwa zwischen 1150 und 1500 gesprochen wurde. Seinerseits hat es sich aus dem Altniederländischen entwickelt. Es war eine unverschobene Varietät des Fränkischen und gehörte… … Deutsch Wikipedia
Mittelniederländisch — war der Vorläufer der niederländischen Sprache, der etwa zwischen 1150 und 1500 gesprochen wurde. Seinerseits hat es sich aus dem Altniederländischen entwickelt. Es war eine unverschobene Varietät des Fränkischen und gehörte zum Dialektkontinuum… … Deutsch Wikipedia
hnǽgung — f ( e/ a) neiging … Old to modern English dictionary