-
1 to come together
samenkomen -
2 to get together
samenkomen -
3 come together
samenkomen,samenkomstcome togetherhet eens worden, een geschil bijleggen———————— -
4 converge on
samenkomen; zich concentreren; in een punt samenkomen, convergeren -
5 to join
samenkomensamenlopensamentrekkensamenvoegenverbindenverenigenvoegen -
6 to meet
samenkomensamenlopenvergaderen -
7 congregate
v. samenkomen, bijeenkomen (van mensen)[ konggrigeet]1 samenkomen/stromen ⇒ zich verzamelen, bijeenkomenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samen/bijeenbrengen ⇒ verzamelen, bijeendrijven -
8 converge
v. bijeenkomen; verzamelen[ kənvə:dzj]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naar één punt leiden ⇒ doen convergeren/samenkomen -
9 forgather
v. vergaderen; samenkomen; omgang hebben (met)forgather, foregather[ fo:gæðə]1 bijeenkomen ⇒ samenkomen, (zich) verzamelen -
10 join
n. aaneenvoeging, verbinding; naad--------v. verbinden, verenigen, samenkomen, in elkaar slaan; zich voegen bij, meedoen, komen bij; samenvoegenjoin1[ dzjojn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verbinding(sstuk) ⇒ voeg, las, naad————————join21 samenkomen ⇒ zich verenigen, verenigd worden; elkaar ontmoeten, uitkomen op2 zich aansluiten ⇒ meedoen, deelnemen♦voorbeelden:1 join up (with) • samensmelten/fuseren (met)2 can I join in? • mag ik meedoen?join up • dienst nemen (bij het leger), lid worden, zich aansluiten (bij)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 zich aansluiten bij ⇒ meedoen met, deelnemen aan♦voorbeelden:join together/up (with) • samenvoegen, doen samensmelten/fuseren (met)join a man to/with a woman in marriage • een man met een vrouw in de echt verbindenjoin ship • aanmonsteren, aan boord gaanwill you join us? • doe/eet/ga je mee?, kom je bij ons zitten?I'll join you in a few minutes • ik kom zo bij je -
11 meet
adj. op de juiste plaats zijnde, passend, voorzien--------n. ontmoeting; plaats van ontmoeting (bij jagers, etc.)--------v. ontmoeten; samenkomen; tegenkomen; kennis maken met; antwoord geven aan; volgens het tijdschema meegaanmeet1[ mie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————meet21 elkaar ontmoeten ⇒ elkaar treffen/tegenkomen♦voorbeelden:→ meet with meet with/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontmoeten ⇒ treffen, tegenkomen4 afhalen5 behandelen ⇒ tegemoet treden, het hoofd bieden8 ondervinden ⇒ ondergaan, dragen♦voorbeelden:meet the expenses • de kosten dekken -
12 assemble
-
13 centralize
v. centraliserencentralize, centralise[ sentrəlajz] 〈zelfstandig naamwoord: centralization〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
14 collect
adj. telefoongesprek waarbij degene naar wie wordt getelefoneerd het gesprek betaalt--------n. een kort gebed--------v. collecteren; verzamelen; ophalen, afhalencollect1♦voorbeelden:call me collect • bel me maar op mijn kosten————————collect21 zich verzamelen ⇒ zich ophopen, samenkomenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 innen ⇒ incasseren, collecteren♦voorbeelden:collect oneself • zijn zelfbeheersing terugkrijgen -
15 concentrate
v. concentreren; coördinerenconcentrate1[ konsntreet] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————concentrate22 bijeen/samenkomen in/op één punt ⇒ zich concentreren♦voorbeelden:2 the riots concentrated in the centre of town • de rellen concentreerden zich in het centrum van de stadII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 concentreren ⇒ samentrekken, samenbrengen♦voorbeelden: -
16 convene
v. bijeenkomen; verzamelen[ kənvie:n]1 bijeen/samenkomen ⇒ (zich) vergaderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bijeen/samenroepen ⇒ convoceren2 (voor het gerecht) dagen ⇒ dagvaarden, oproepen -
17 convergence
n. vereniging (ook in computers), ontmoeting; (in computers) convergentie, het samenvallen van de elektronenstralen op het beeldscherm1 mate/punt van convergentie ⇒ convergentiepunt3 het samenkomen/vallen -
18 convergent
adj. convergerend, in een punt samenkomen (bij meetkunde)[ kənvə:dzjənt] -
19 corner
n. hoek; hoek (in meetkunde)--------v. insluiten; overnemen van de marktcorner1[ ko:nə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoek ⇒ bocht; hoekje♦voorbeelden:cut corners • bochten afsnijdenthis car takes corners well • deze auto ligt goed in de bocht(just) (a)round the corner • (vlak) om de hoek (van de deur), vlakbijfrom all the corners of the world • uit alle delen van de wereld3 make a corner in corn • een corner/monopolie in graan verwerven→ tight tight/————————corner21 een/de bocht nemen ⇒ door de bocht gaan, de hoek omgaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in het nauw drijven ⇒ insluiten, klem zetten -
20 focus
n. focus, brandpunt (ook in computers); (in computers) de plaats in een conversatie raam voor de ontvangst van de invoer--------v. concentreren, in focus zetten, samenvattenfocus1[ fookəs] 〈meervoud: ook foci〉♦voorbeelden:tuberculous focus • tuberculeuze haard2 scherpte♦voorbeelden:in(to) focus • scherpbring something into focus • scherp stellen op ietscome into focus • in het brandpunt komen 〈 ook figuurlijk〉; duidelijk in beeld komen 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 duidelijk gedefinieerd wordenout of focus • onscherp————————focus2〈werkwoord; ook focussed〉3 (zich) scherp stellen/instellen ⇒ scherp zien, scherp in beeld brengen♦voorbeelden:focus one's attention on • zijn aandacht concentreren op
- 1
- 2