-
81 accessoire
accessoire [aakseswaar]1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 bijkomend ⇒ ondergeschikt, neven-, hulp- ⇒ 〈 alleen bijwoord〉 bijkomstig, eventueel, in tweede instantie♦voorbeelden:l' accessoire 〈m.〉 • de bijzaak, het bijkomstige1. m 2. accessoiresm pl1) accessoires, toebehoren2) rekwisieten [toneel]3. adjbijkomend, ondergeschikt, neven-, hulp- -
82 accidentel
-
83 admirable
-
84 affirmatif
affirmatif [aafiermaatief]♦voorbeelden:répondre par l' affirmative • een bevestigend antwoord geven= affirmative; adj1) beslist, zeker2) bevestigend, positief -
85 affreux
affreux [aafreu]1 afschuwelijk ⇒ verschrikkelijk, vreselijk= affreuse; adj1) afschuwelijk, vreselijk2) afstotend, afzichtelijk -
86 agréable
agréable [aagree.aabl]1 aangenaam ⇒ prettig, gezellig, plezierig♦voorbeelden:ce petit vin est très agréable • dit wijntje is erg lekkeril m'est agréable de vous dire • het is me een genoegen u te zeggen→ utileadj1) aangenaam, prettig, gezellig2) aardig, sympathiek -
87 ambitieux
ambitieux [ãbiesjeu]♦voorbeelden:c'est un petit ambitieux • 't is een strebertje1. mstreber, ambitieus iemand2. ambitieux/-euseadj1) ambitieus, eerzuchtig2) hoogdravend -
88 annuel
annuel [aanuu.el]♦voorbeelden:= annuelle; adj1) jaarlijks, jaar-2) eenjarig, één jaar durend -
89 anormal
anormal [aanormaal],anormaux [aanormoo]♦voorbeelden:je trouve ça anormal • ik vind dat schandaligadj1) abnormaal, ongewoon -
90 approximatif
approximatif [aaproksiemaatief]1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 ruw geschat ⇒ benaderend, grof ⇒ 〈 alleen bijwoord〉 bij benadering, ongeveer= approximative; adjruw geschat, benaderend -
91 âpre
âpre [aapr]1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 wrang 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ scherp, bitter ⇒ 〈 alleen bijwoord〉 hard ⇒ 〈 ook figuurlijk〉 verbitterd, vinnig2 begerig♦voorbeelden:une âpre lutte • een felle strijdcombattre âprement • een bittere strijd leverenadj1) wrang2) belust (op) -
92 ardent
ardent [aardã]2 vurig ⇒ hartstochtelijk, levendig♦voorbeelden:ardent au travail • blakend van werklustadj1) brandend2) gloeiend, heet3) vurig, hartstochtelijk -
93 avant
avant1 [aavã]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 voorkant ⇒ voorstuk, voorste deel3 voorhoedespeler ⇒ aanvaller, spits♦voorbeelden:asseyez-vous à l'avant • gaat u voorin zitten→ traction————————avant2 [aavã]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 van tevoren ⇒ eerder, eerst♦voorbeelden:1 d' avant • ervoor, daarvoorplus avant • steeds verder, meeren avant • naar voren, vooruit, voorwaartsse mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsen→ marche————————avant3 [aavã]〈 voorzetsel〉1 voor♦voorbeelden:1 avant cela • daarvooravant peu • binnenkortne faites rien avant d' avoir reçu ma lettre • doe niets voordat u mijn brief ontvangen hebt, alvorens mijn brief ontvangen te hebben1. m1) voorkant2) voorhoede, front3) aanvaller, spits2. adjvoorste, voor-3. adv1) van tevoren, eerder, eerst2) vooraan, vooruit, voorwaarts4. prép 5. avant deprép6. avant queconj -
94 aveugle
aveugle [aavugl]♦voorbeelden:aveugle de naissance • blindgeboren〈 zelfstandig〉 en aveugle • blindelings, ondoordachtêtre aveugle envers qn., à l'égard de qn. • blind zijn voor iemands foutenun(e) aveugle • blinde→ royaumeadj1) blind2) verblind -
95 banal
banal [baanaal]♦voorbeelden:propos banals • gemeenplaatsenadj1) alledaags, afgezaagd2) gemeenschappelijk, verplicht -
96 bas
bas1 [baa]〈m.〉1 kous♦voorbeelden:bas à varices • steunkous————————bas2 [baa],basse [baas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉6 laag(st) ⇒ min(st), gering♦voorbeelden:le bas monde • het ondermaansesoleil bas • laagstaande zonla basse ville • de benedenstadle malade est bien bas • de zieke is heel minnetjess'incliner très bas • heel diep buigenle thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezaktmettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmakenà bas le fascisme! • weg met het fascisme!il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn beden bas • beneden, omlaagla tête en bas • met het hoofd naar benedenil habite en bas • hij woont benedenen bas de la page • onderaan de bladzijded'en bas • van onderpar en bas • van onder (naar boven)être bas sur pattes • korte pootjes hebbenau bas de • onderaandu bas jusqu'en haut • van beneden naar bovenle bas • het laagst gelegen gedeeltele bas du visage • de onderkant van het gezichtle bas d'une montagne • de voet van een bergpar le bas • van onder (naar boven)bas les pattes! • handen thuis!chapeaux bas! • hoeden af!trois étages plus bas • drie verdiepingen lagervoyez plus bas • zie verderau bas mot • op z'n minst, minstensle bas peuple • het lagere volkà bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop1. m 2. bas/basseadj, adv1) laag2) laaggelegen3) gemeen4) verderop6) zacht, niet luid [stem]7) laag(st), min(st), gering -
97 bête
bête1 [bet]〈v.〉♦voorbeelden:bête à bon dieu • lieveheersbeestjebête de proie • roofdierbête de somme • lastdierbête de trait • trekdier〈 figuurlijk〉 c'est ma bête noire • ik kan hem, haar niet uitstaan〈 figuurlijk〉 être la bête noire • het zwarte schaap, de gebeten hond zijn〈 figuurlijk〉 chercher la petite bête • vitten, muggenziftenbête puante • stinkdierbêtes sauvages, féroces • wilde dierentravailler comme une bête de somme • zich afbeulenêtre malade comme une bête • doodziek zijnregarder qn. comme une bête curieuse • iemand aangapenfaire la bête • dom doen, zich van de domme houden¶ bête à concours • boekenwurm, werkezel, vosser————————bête2 [bet]1 dom♦voorbeelden:bête comme un âne, une oie, un pied • oliedomc'est bête comme chou • dat is kinderspel1. f1) beest, dier3) domkop2. bêtesf pl(het) vee, wilde dieren, insecten3. adj1) dom, dwaas2) onzinnig -
98 boulot
boulot1 [boeloo]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉 〈 informeel〉1 werk ⇒ baan, job♦voorbeelden:il est boulot, boulot • hij is een werkezel————————boulot2 [boeloo],boulotte [boelot]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:un(e) boulot(te) • dikkerdje, prop1. mwerk, baan, job2. adj -
99 boursier
boursier1 [boersjee],boursière [boersjer]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 beursstudent(e) ⇒ bursaal, bursale♦voorbeelden:————————boursier2 [boersjee],boursière [boersjer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉 〈 economie〉1 beurs-♦voorbeelden:1. m 2. boursier/-ièrem/fbeursstudent/-te3. boursier/-ièreadj -
100 brave
brave [braav]♦voorbeelden:adj1) dapper, moedig2) best, braaf, goed
См. также в других словарях:
Holländische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländisch-Flämische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia