-
101 barbarian
adj. barbaars--------n. barbaar[ ba:beəriən] -
102 bass
adj. bas (bij muziek:een lage stem)--------n. baars (vis); bas (laagste mannenstem)bass1[ bæs] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook bass〉1 baars2 zeebaars————————bass2[ bees] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bas2 〈informeel; verkorting〉[bass guitar, double bass]♦voorbeelden:————————bass3[ bees] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 bas-♦voorbeelden: -
103 camp
adj. verwijfd; homoseksueel; verouderd; belachelijk--------n. kamp--------v. kamperen; parkeren; in een kamp wonencamp1[ kæmp]♦voorbeelden:the socialist camp • het socialistische kampbreak (up)/strike camp • (zijn tenten) opbrekenpitch camp • zijn tenten opslaan2 kitsch♦voorbeelden:————————camp21 verwijfd ⇒ nichterig, precieus3 overdreven ⇒ theatraal, bizar♦voorbeelden:low camp • goedkoop, laag-bij-de-gronds————————camp31 kamperen ⇒ zijn kamp/tenten opslaan2 zich nichterig/overdreven gedragen♦voorbeelden:they camped out last night • ze hebben vannacht in de tent geslapenII 〈 overgankelijk werkwoord〉→ camp up camp up/ -
104 capital
adj. belangrijk; hoofd-; doodsoordeel--------n. hoofdstad; kapitaal; hoofdletters van paginacapital1[ kæpitl]♦voorbeelden:1 kapitaal♦voorbeelden:fixed capital • vast kapitaal〈 economie〉 registered capital • maatschappelijk/vennootschappelijk kapitaal————————capital2♦voorbeelden:capital city/town • hoofdstadof capital importance • van levensbelangcapital letter • hoofdletter, kapitaalcapital offence/crime • halsmisdaadcapital punishment • doodstrafcapital sin/vice • doodzonde, hoofdzonde¶ capital! • kapitaal!, kostelijk! -
105 cherry
adj. rood (kersenrood)--------n. kerscherry1[ tsjerrie] 〈meervoud: cherries〉1 kers2 kersrood ⇒ kerskleur, cerise————————cherry21 kerskleurig ⇒ kersrood, cerise♦voorbeelden: -
106 chicken
n. broedkip of kip opgefokt om later geslacht te worden; kippevlees; bangerd (Slang); jonge homo (Beledigende Taal)--------v. bang zijn; je terug trekken uit angstchicken1[ tsjikkin] 〈meervoud: ook chicken〉2 kip3 kind♦voorbeelden:count one's chickens before they are hatched • de huid verkopen voor dat men de beer geschoten heeft♦voorbeelden:————————chicken2 -
107 choice
adj. uitgelezen, prima--------n. keuzechoice1[ tsjojs]2 keuzemogelijkheid ⇒ keur, optie3 het/de gekozene ⇒ keus, keuze, voorkeur♦voorbeelden:by/for choice • bij voorkeur1 keuze(mogelijkheid) ⇒ keus, alternatief♦voorbeelden:he had little choice in the matter • er bleef hem weinig keusJohn has no choice but to come • John moet wel komenfrom choice • graag, gewillig————————choice2〈bijvoeglijk naamwoord; choicer; choiceness〉1 uitgelezen ⇒ kwaliteits-, prima♦voorbeelden: -
108 close
adj. dichtbij; dicht; vlakbij; intiem--------adv. dichtbij--------n. binnenplaats; erf; hof; achtertuin; steeg--------v. sluiten; dicht doen; eindigenclose1[ kloos] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————close2[ klooz] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 einde ⇒ slot, besluit♦voorbeelden:1 bring to a close • tot een eind brengen, afsluitencome/draw to a close • ten einde lopenat the close of the century • aan het eind van de eeuw————————close3[ kloos] 〈bijvoeglijk naamwoord; closeness〉2 bedekt ⇒ verborgen, geheim; zwijgzaam3 gierig5 nabij ⇒ naast 〈 familie〉; intiem, dik 〈 vriend(schap)〉; onmiddellijk, direct 〈 nabijheid〉; getrouw, letterlijk 〈 kopie, vertaling〉; gelijk opgaand 〈 (wed)strijd〉; kort 〈 haar, gras〉♦voorbeelden:too close for comfort • een beetje (al) te dichtbijclose at hand • (vlak) bij de hand, dicht in de buurtat close range • van dichtbija closely knit family • een hechte familiebandclose to something • dicht bij ietskeep a close watch on someone • iemand scherp in de gaten houdenat close quarters • zeer dichtbij————————close4[ klooz]♦voorbeelden:close on • zich sluiten om/over→ close down close down/, close in close in/, close out close out/, close up close up/, close with close with/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ close down close down/, close up close up/————————close52 dicht(bij) ⇒ vlak, tegen♦voorbeelden:sail close to the wind • hoog/scherp aan de wind zeilengo/run close • op de hielen zittenclose by/to • vlak bij〈 informeel〉 close on • vlak bij, bijnaclose on sixty years • bijna zestig jaar -
109 co-ordinate
[ -o:dinnət] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand/klasse/soortgenoot ⇒ gelijke————————————————[ -o:dinneet] 〈zelfstandig naamwoord: co-ordination〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 coördineren ⇒ rangschikken (in onderling verband), ordenen -
110 comic
-
111 convertible
adj. in/omwisselbaar; opvouwbaar--------n. auto met een open dakconvertible1[ kənvə:təbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————convertible2〈bijvoeglijk naamwoord; zelfstandig naamwoord: convertibility〉 -
112 crystal
n. kristal, (een) kristalcrystal1[ kristl]2 kristallen sieraad ⇒ kristal, kristallijn————————crystal22 (kristal)helder ⇒ transparant, doorzichtig♦voorbeelden: -
113 current
adj. lopend, aktueel; tegenwoordig; aanwezig--------n. stroom; gang, set (schaken); proces; tendens, richtingcurrent1[ kurrənt]3 loop ⇒ gang, tendens♦voorbeelden:♦voorbeelden:direct current • gelijkstroom————————current21 huidig ⇒ actueel, lopend2 gangbaar ⇒ geldend, heersend♦voorbeelden:1 the current issue of Time • het laatste/nieuwste nummer van Time〈 economie〉 current cost • nieuwwaarde, vervangingswaarde -
114 cutting
n. (afgesneden/afgeknipt/uitgeknipt) stuk(je); stek (v. plant)cutting1[ kutting]1 (afgesneden/afgeknipt/uitgeknipt) stuk(je)♦voorbeelden:————————cutting2♦voorbeelden:1 cutting remark • grievende/sarcastische opmerking -
115 dark
adj. donker; duister; beschaduwd--------n. donker, duister; zwartdark1[ da:k]1 donkere kleur/tint♦voorbeelden:1 the dark of her eyes • het donker/zwart van haar ogen1 duister ⇒ duister(nis), donkerte♦voorbeelden:2 after/before dark • na/voor het donkerwhistle in the dark • doen alsof men niet bang isbe in the dark (about something) • in het duister tasten (omtrent iets)————————dark21 donker ⇒ duister, onverlicht2 slecht ⇒ duister, verdorven3 somber ⇒ donker, zwart, triest4 verborgen ⇒ geheimzinnig, duister♦voorbeelden:the Dark Continent • het zwarte werelddeela dark secret • een diep geheim -
116 discontent
n. ontevredenheiddiscontent11 ontevredenheid ⇒ misnoegen, ongenoegen————————discontent21 〈+with〉ontevreden (over/met) ⇒ teleurgesteld, misnoegd————————discontent3〈 werkwoord〉1 mishagen ⇒ ontevreden maken, teleurstellen -
117 down
n. Down (johan lengdon hayden, engelse dokter,down syndroom een ziekte genoemd naar zijn naam)down1[ daun]♦voorbeelden:¶ have a down on someone • de pest/een hekel hebben aan iemand1 dons ⇒ haartjes, veertjesIII 〈meervoud; Down〉♦voorbeelden:1 the North/South Downs • de noordelijke/zuidelijke heuvelrug in Zuid-Engeland————————down21 neergaand ⇒ naar onder/beneden leidend2 beneden♦voorbeelden:2 it's 7.030, but no one is down yet • het is 7.30, maar er is nog niemand beneden¶ cash down • contante betaling, handje contantjedown payment • contante betaling————————down3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 down an aeroplane • een vliegtuig neerschieten/halen————————down4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:bend down • bukken, vooroverbuigencome down (in life) • aan lager wal (ge)rakenthe sun goes down • de zon gaat ondergo down (south) • naar het zuiden trekkengo down in price • goedkoper wordengo down three to one • met drie-een verliezenkeep down • onder de duim houden, onderdrukkenkeep down one's food • zijn eten binnenhoudenput down in writing • opschrijventhe wind went/died down • de wind ging liggenup and down • op en neerdown on your knees! • op de knieën!down with the president! • weg met de president!down! • liggen!, koest!, af! 〈 tegen hond〉go down to the country • het platteland bezoekentrack someone down • iemand opsporen〈 Amerikaans-Engels〉 down south • in/naar de zuidelijke staten¶ eight down and two to go • acht gespeeld, nog twee te spelendeep down inside, down under • in zijn binnenstedown under • bij de tegenvoeters, in Australië en Nieuw-Zeeland————————down5〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:roll down (the) hill • (van) de berg (af)rollendown (the) river • de rivier af, verder stroomafwaartsdown South • zuidwaarts, in het zuidenhe went down the street • hij liep de straat doordown town • de stad in, in het centrum -
118 duplicate
adj. dubbel, duplicaat--------n. dubbel, duplicaat--------v. verdubbelen, kopiërenduplicate1[ djoe:plikkət] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 duplicaat ⇒ (eensluidend) afschrift, kopie♦voorbeelden:2 in duplicate • in duplo, in tweevoud————————duplicate21 dubbel ⇒ duplicaat-, tweevoudig♦voorbeelden:2 duplicate key • extra/tweede sleutel————————duplicate3[ djoe:plikkeet] 〈werkwoord; zelfstandig naamwoord: duplication〉1 verdubbelen ⇒ kopiëren, verveelvuldigen2 herhalen -
119 equivalent
adj. weloverwogen, afgewogen, gelijkwaardig--------n. equivalentequivalent1[ ikwivvələnt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————equivalent2〈bijvoeglijk naamwoord; zelfstandig naamwoord: equivalence〉 〈 ook scheikunde〉 -
120 evergreen
adj. altijd groen, groenblijvend; onsterfelijk--------n. altijd-groen[ evvəgrie:n]2 〈 zelfstandig naamwoord〉altijdgroene/groenblijvende plant/heester/boom
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
bijvoeglijk+naamwoord+en+zelfstandig+naamwoord
Страницы