-
1 amputeren
-
2 amputeren
amputer -
3 afzetten
1 [afnemen en ergens neerzetten] enlever2 [buiten werking stellen] arrêter3 [amputeren] amputer4 [oplichten] escroquer (qc. à qn.)5 [afscheiden] clôturer6 [van, tegen iets afduwen] repousser7 [uit zijn ambt ontzetten] destituer8 [op enige afstand plaatsen] écarter9 [laten uitstappen] déposer11 [omboorden] galonner (de)♦voorbeelden:het geweer afzetten • reposer son fusilhet huis was door de politie afgezet • la maison était cernée par la police〈 figuurlijk〉 zich afzetten tegen (iets, iemand) • s'insurger contre (qc., qn.)zich afzetten • prendre appelkwellende gedachten van zich afzetten • chasser les idées noires de son esprit1 [snel afkomen] se jeter2 [voor een sprong] prendre appel♦voorbeelden:1 op iemand komen afzetten • foncer sur qn.er kwam een massa sneeuw van de berghelling afzetten • une masse de neige dévala de la pente
См. также в других словарях:
amputieren — Vsw operativ abnehmen erw. fach. (17. Jh., Bedeutung 18. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. amputāre wegputzen, abschneiden , zu l. putāre schneiden, reinigen (zu l. putus rein, sauber ) und l. ambi um herum (ambi ). Abstraktum: Amputation … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache