Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

afvaardiging

Толкование Перевод

1 delegation of high-ranking officials

afvaardiging van hoge officieren

English-Dutch dictionary > delegation of high-ranking officials
2 delegacy

n. delegatie, afvaardiging; machtiging

delegacy

[ delligəsie] 〈meervoud: delegacies〉

1 delegatie ⇒ afvaardiging

English-Dutch dictionary > delegacy
3 delegation

n. delegatie, gezantschap, benoemen (van een afvaardiging)

delegation

[ delligeesjn]

1 delegatie ⇒ afvaardiging

2 machtiging ⇒ verlening van volmacht, delegering

English-Dutch dictionary > delegation
4 deputation

n. afvaardiging, deputatie

deputation

[ depjoeteesjn]

1 afvaardiging ⇒ deputatie, delegatie

English-Dutch dictionary > deputation
5 contingent

adj. toevallig; mogelijk
--------
n. vertegenwoordiging; versterking

contingent¹

[ kəntindzjənt] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉

1 afvaardiging ⇒ vertegenwoordiging

2 〈 leger〉 (troepen)contingent

————————

contingent²

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 toevallig ⇒ onvoorzien

2 gebeurlijk ⇒ mogelijk, eventueel

3 bijkomend ⇒ incidenteel

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉

1 contingent ⇒ voorwaardelijk, afhankelijk

♦voorbeelden:

1 our success is contingent (up)on his cooperation • ons slagen hangt van zijn medewerking af

English-Dutch dictionary > contingent
6 legation

n. legatie; gezantschap

legation

[ ligeesjn]

1 legatie ⇒ gezantschap, afvaardiging als gezant

2 legatiegebouw ⇒ gezantswoning

English-Dutch dictionary > legation
7 mission

n. missie; zending; uitzending; missiehuis

mission

[ misjn]

1 afvaardiging ⇒ legatie

2 roeping ⇒ zending

3 opdracht

♦voorbeelden:

1   〈 Amerikaans-Engels〉 foreign mission • gezantschap

2   her mission in life • haar levenstaak

3   mission accomplished • taak volbracht

English-Dutch dictionary > mission
8 return

adj. terugkomst, terugkeer, opbrengst; rapport
--------
n. terug; teruggave; ruimte; verdiensten; vergoeding; (in computers) de Return-toets heet ook Enter
--------
v. teruggeven; verklaren

return¹

[ rittə:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 terugkeer ⇒ terugkomst, thuiskomst; nieuwe aanval 〈 van ziekte〉; terugreis

2 〈 informeel〉 retourtje

3 teruggave 〈 ook met betrekking tot belasting〉 ⇒ terugzending; 〈 bij uitbreiding ook〉 teruggezonden artikel

4 antwoord ⇒ beantwoording

5 〈 vaak meervoud〉 opbrengst ⇒ winst, rendement

6 aangifte ⇒ officieel rapport

7 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 verkiezing ⇒ afvaardiging

8 〈 balspel〉 terugslag ⇒ return, terugspeelbal

9 〈 sport〉 return(wedstrijd) ⇒ revanche

♦voorbeelden:

1   the point of no return • punt waarna er geen weg terug is

3   on sale and return • op commissie

5   〈 economie〉 return on capital/investment • kapitaalopbrengst, resultaat van de investering

     a good return on one's investments • een aardige winst op zijn investeringen

     〈 economie〉 the law of diminishing returns • de wet van de verminderende meeropbrengsten

     〈 economie〉 return on sales • rendement op omzet

     〈 economie〉 diminishing returns • verminderende meeropbrengst

¶ by return (of post) • per omgaande, per kerende post

     in return for • in ruil voor

→ happy happy/

————————

return²

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉〈 Brits-Engels〉

1 retour-

♦voorbeelden:

1   return cargo • retourlading

     return fare • geld voor de terugreis

     return ticket • retour(tje)

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉

1 tegen- ⇒ terug-

♦voorbeelden:

1   a return game/match • een return(wedstrijd)

     a return visit • een tegenbezoek

————————

return³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 terugkeren ⇒ terugkomen, teruggaan

♦voorbeelden:

1   return to • terugkeren op/naar; vervallen in

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 antwoorden ⇒ repliceren

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 retourneren ⇒ terugbrengen, teruggeven

2 opleveren ⇒ opbrengen

3 beantwoorden ⇒ terugbetalen

4 〈 sport〉 terugslaan ⇒ retourneren, terugspelen

5 opgeven ⇒ verklaren

6 kiezen ⇒ verkiezen, afvaardigen

♦voorbeelden:

1   return thanks • danken; dankzeggen na de maaltijd

3   return like for like • met gelijke munt terugbetalen

5   〈 juridisch〉 return a verdict • een uitspraak doen

English-Dutch dictionary > return
9 deputational

adj. van deputatie; van afvaardiging

English-Dutch dictionary > deputational
10 official delegation

officiële afvaardiging (vertegenwoordiging v.d. overheid bestaande uit hoge functionarissen)

English-Dutch dictionary > official delegation

См. также в других словарях:

De Afrekening — is a Belgian radio and record chart broadcasting program featured on Studio Brussel (commonly referred to as StuBru ). During the program, thirty top rating alternative tracks are played, with the chart being assembled by the program s audience… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

afvaardiging

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

afvaardiging

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: