-
121 fort
I
1. fɔʀ adj1) ( énorme) gewaltig2) ( violent) heftig3) ( puissant) kräftigC'est plus fort que moi. — Das geht über meine Kräfte./Da kann ich nicht widerstehen.
C'est son fort. — Das ist seine Stärke.
4) ( vif) lebhaft5) ( épices) scharf6) ( très) sehr7) ( pénétrant) penetrant
2. advlaut, stark, fest, haltbar
3. m
II mau fort de — mitten in, in
fortfort [fɔʀ]I Adverbe1 frapper kräftig; parler, crier laut; sentir streng riechen; Beispiel: son cœ ur battait très fort er/sie hatte starkes Herzklopfen; Beispiel: le vent souffle fort es weht ein starker Wind; Beispiel: respirez fort! tief einatmen!2 (beaucoup) Beispiel: avoir fort à faire alle Hände voll zu tun haben; Beispiel: ça me déplaît fort das missfällt mir sehr; Beispiel: j'en doute fort das möchte ich stark bezweifeln►Wendungen: fort bien! na gut!; se faire fort de faire quelque chose sich datif zutrauen, etwas zu tun; y aller [un peu/trop] fort familier zu weit gehen3 (milieu, cœ ur) Beispiel: au plus fort de l'été im Hochsommer; Beispiel: au plus fort de la bataille auf dem Höhepunkt der Schlacht————————fortI Adjectif2 postposé (puissant) stark; monnaie hart; Beispiel: être fort de sa supériorité sich datif seiner Überlegenheit sicher sein; Beispiel: être fort de l'appui de quelqu'un auf jemandes Hilfe Accusatif bauen können4 (de grande intensité) stark; mer aufgewühlt; lumière hell; averse, battement heftig; rythme schnell; Beispiel: forte chaleur [Affen]hitze féminin familier6 (pour l'odorat) stark7 (pour les sensations/sentiments) groß; colère heftig; dégoût, désir, ferveur, douleur, émotion, rhume stark; fièvre hoch9 linguistique stimmlos10 œ uvre groß; phrase, geste politique bedeutend; présomption stark; Beispiel: exprimer son opinion en termes très forts seine Meinung sehr deutlich zum Ausdruck bringen; Beispiel: dire quelque chose haut et fort etw laut und deutlich sagen11 (important quantitativement) hoch; différence groß; baisse, hausse stark; Beispiel: il y a de fortes chances pour que +Subjonctif es bestehen gute Chancen, dass; Beispiel: faire payer le prix fort den vollen Preis zahlen lassen12 (doué) gut; Beispiel: être fort gut sein; (dans sa profession) sein Handwerk verstehen; (dans un sport/jeu) gut sein/spielen; Beispiel: être très fort sur un sujet über ein Thema gut Bescheid wissen; Beispiel: ne pas être très fort en cuisine nicht besonders gut kochen können; Beispiel: être très fort pour critiquer ironique sehr gut im Kritisieren sein13 plaisanterie gewagt; terme hart; Beispiel: cette histoire est un peu forte diese Geschichte kann man kaum glauben14 euphémisme chevilles, jambes kräftig; personne stark; poitrine groß; Beispiel: être un peu fort des hanches ziemlich breit um die Hüften sein►Wendungen: c'est plus fort que moi ich kann nicht anders; le [ oder ce qu'il y a de] plus fort, c'est que ironique das Beste ist, dass; c'est trop [ oder un peu] fort! das gibt's doch nicht!; elle est forte, celle-là! familier das schlägt dem Fass den Boden aus!(personne) Starke(r) féminin(masculin) -
122 vert
-
123 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
124 chanceler
vi., vaciller, tituber, (sur chanceler ses jambes /// ses pieds /// sa base), n'être pas bien ferme ; zigzaguer, marcher en chanceler faisant des zigzags // zigzagant // chancelant, se balancer en marchant, (ep. d'un homme ivre) ; chavirer (au fig.): (se) brèlanshî (Annecy 003, Genève, Thônes 004), barlanshî (Villards-Thônes 028), bèrlanshî (Albanais 001), R. => Balançoire (bèrlan) ; brandâ (Viviers-Lac), brétâ vi. (001, Annemasse, Saxel), brâtâ, bretanyé (Arvillard 228), R. => Barre ; gangalâ (004), winwalâ (028), R. => Balancer ; garlâ (228) ; tranbelâ (Albertville), tranbèlâ (Montagny-Bozel) ; balotâ, C. i balôte < il vacille> (Chambéry) ; skanbâ (003), R.2 Jambe ; avai trô shardyà < avoir trop chargé> (001) ; sharanbalâ, fére la sharanbala (001 BEA), R.2, D. => Culbute, Empêtrer. - E.: Enivrer.A1) s'entraver // s'embarrasser // se prendre // s'emmêler chanceler les pieds (dans qc.) et chanceler chanceler // vaciller // tituber chanceler et parfois tomber, s'empêtrer: s'êsharanbalâ vp. (001), R.2 ; s'êshanbalâ (001), R.2.A2) vaciller, trembloter, (ep. d'une flamme, d'une lumière, d'une lampe): watassî < flotter (au vent)> (001), R. => Vaciller.A3) vaciller, hésiter, être incertain, (dans ses réponses): étre pâ byê dcho < n'être pas très sûr> (001). -
125 jeu
〈m.〉3 stel ⇒ serie, set♦voorbeelden:jeu d'argent • gokspelletjejeux du destin, du hasard • spelingen van het toevaljouer un jeu d'enfer • zeer hoog spel spelenjeu d'équipe • teamsportjeu d'esprit • geestigheidjeu de fléchettes • dartsjeu de hasard • kansspeljeux de main(s) • handtastelijkheden〈 spreekwoord〉 jeu(x) de main, jeu(x) de vilain • van mallen komt vallen, handjesspel, katjesspeljeu de mots • woordenspel, woordspelingjeux d'orgue • orgelregisterjeux de poursuite • krijgertje, tikkertjejeu de scène • stil speljeux de société • gezelschapsspelletjesjeux du stade • wedstrijden in het stadionavoir beau jeu • gemakkelijk, vrij spel hebbenjouer (un) double jeu • een dubbel spel spelen, het achter zijn ellebogen hebbenle grand jeu • het volledige tarokspel〈 spreekwoord〉 heureux au jeu, malheureux en amour • gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefdejeu informatique • computerspelletjejouer un jeu serré • voorzichtig spelenjeux télévisés • televisiespelletjesjeu vidéo • videospelletje, videogameaimer le jeu • van gokken houdencacher son jeu • zich niet in de kaart laten kijkencouvrir son jeu • 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de kaarten duiken; 〈 figuurlijk〉 zich niet in de kaart laten kijkendécouvrir son jeu • zijn kaarten op tafel leggen, open kaart spelenentrer dans le jeu de qn. • meedoen met iemandêtre en jeu • op het spel staanse faire un jeu des difficultés • de moeilijkheden gemakkelijk overwinnenfaire le jeu de qn. • iemand in de kaart spelense faire un jeu de • genoegen scheppen infaites vos jeux • uw inzet graagjouer le jeu • de regels van het spel volgen, eerlijk spelenmettre en jeu • inzetten, op het spel zetten 〈 ook figuurlijk〉se prendre, se piquer au jeu • hartstochtelijk doorspelen hoewel men verliest; 〈 figuurlijk〉 koppig volhoudenles jeux sont faits • er valt niets meer aan te veranderenjeu à XIII (treize) • rugby met 13 spelersen jeu • die een rol spelen, in 't spel, geding zijnpar jeu • voor de grapce n'est pas de jeu • dat is niet eerlijk, unfairvoir clair dans le jeu de qn. • iemand doorhebbenjouer franc jeu • eerlijk spelen, open kaart spelenjeu de physionomie • uitdrukking van het gezicht, mimiekm1) spel2) speelplaats3) stel, serie, set4) beweging5) speling [techniek] -
126 служить
1) (кому-либо, чему-либо) servir vt2) ( состоять на службе) servir vi; avoir un emploi ( или une place); être employé; travailler vi ( работать); être au service de ( быть в услужении)3) ( являться чем-либо) servir vi de qch4) ( быть полезным) servir vi àэтот нож служит для чистки картошки — ce couteau sert à éplucher les pommes de terre6) ( о собаке) faire le beau•• -
127 fil
fil [fiel]〈m.〉1 draad ⇒ vezel, lijn2 linnen3 garen♦voorbeelden:1 qui est au bout du fil? • wie is er aan de lijn?fil de fer • ijzerdraadfil de fer barbelé • prikkeldraadtenir les fils des marionnettes • de touwtjes in handen hebbenfils de la vierge • herfstdradenfil dentaire • flosscouper de droit fil • met de draad mee knippendonner du fil • het (hengel)snoer laten vierenle fil à plomb • het schietloodne tenir qu'à un fil • aan een zijden draadje hangenmince comme un fil • zo mager als een latjambes comme des fils de fer • spichtige benen4 perdre le fil (de ses idées) • de draad, de kluts kwijtrakenau fil de • in de loop vanêtre emporté au fil de l'eau • met de stroom mee gesleurd wordenau fil des jours • mettertijdfil conducteur • leidraadavoir un fil sur la langue • licht lispelendonner du fil à retordre à qn. • iemand veel last bezorgen, iemand heel wat te stellen gevenil n'a pas inventé le fil à couper le beurre • hij heeft het buskruit ook niet uitgevondende fil en aiguille • stukje bij beetje, geleidelijk, van het een op het andere komendm1) draad, lijn2) linnen3) garen4) verloop, opeenvolging5) scherpte [lemmet] -
128 ferme
%=1 adj.1. (dur.) твёрдый*; про́чный*, кре́пкий* (solide); усто́йчивый (stable);la terre ferme — су́ша; матери́к; une mayonnaise ferme — густо́й майоне́з; des cerises fermes — твёрдая ви́шня; se tenir ferme sur ses jambes — кре́пко < твёрдо> стоя́ть ipf. на нога́хun sol ferme — твёрдая по́чва;
2. (énergique) твёрдый; реши́тельный (résolu); уве́ренный (assuré); непоколеби́мый (inébranlable); непрекло́нный (inflexible); сто́йкий*;d'une main ferme — твёрдой руко́й, кре́пко adv.; attendre de pied ferme — споко́йно <уве́ренно> ожида́ть ipf. [чего́-л.]; d'un ton ferme — твёрдым <уве́ренным> то́ном, уве́ренно adv.; avoir la ferme intention de... — име́ть твёрдое наме́рение + inf; j'ai le ferme propos de... — я при́нял твёрдое реше́ние + inf; j'ai pris le ferme engagement de... — я взял [на себя́] твёрдое обяза́тельство + inf; soyez ferme avec lui — бу́дьте с ним потвёрже <пореши́тельнее>; être ferme sur qch. — быть непоколеби́мым в чём-л.; être ferme dans ses résolutions — быть твёрдым <непрекло́нным> в свои́х реше́ниях; rester ferme devant le danger — быть непоколеби́мым пе́ред лицо́м опа́сности; un esprit ferme — твёрдый <реши́тельный> челове́к; un style ferme — я́сный и сжа́тый стильd'un pas ferme — твёрдым <уве́ренным> ша́гом;
3. fig. (solide) про́чный, усто́йчивый, стаби́льный;une valeur ferme — усто́йчивая це́нность4. dr.:il a eu trois mois de prison ferme — он получи́л три ме́сяца с отбыва́нием сро́ка adv.
1. (dur., fort) твёрдо; кре́пко; сто́йко;parler ferme — говори́ть/сказа́ть, не допуска́я возраже́ний; discuter ferme — упо́рно спо́рить ipf.; promettre ferme — твёрдо обеща́ть ipf. et pf.tenir ferme — сто́йко < твёрдо> держа́ться ipf.;
2. (d'une manière définitive) оконча́тельно, бесповоро́тно;acheter ferme — оконча́тельно догово́риться pf. о поку́пке
3. (intensément) кре́пко, си́льно; мно́го*;manger ferme — мно́го есть ipf.; s'ennuyer ferme ↑— отча́янно <стра́шно> скуча́ть ipf.travailler ferme — рабо́тать ipf. упо́рно;
FERME %=2 f1. (contrat) аре́нда;prendre à ferme — брать/взять в аре́нду
2. (exploitation) фе́рма; ху́тор ◄pl. -а'►; хозя́йство;les produits de la ferme — сельскохозя́йственные проду́кты; un valet de ferme — батра́к, рабо́тник vx.acheter (louer) une ferme — покупа́ть/купи́ть (арендова́ть ipf. et pf.) — фе́рму;
3. hist.:la ferme des impôts — о́ткуп нало́гов
FERME %=3 f constr. [стропи́льная] фе́рма
См. также в других словарях:
Être dans les jambes de quelqu'un — ● Être dans les jambes de quelqu un le gêner dans ses mouvements … Encyclopédie Universelle
Fourmis dans les jambes — Paresthésie La paresthésie (aussi appelée fourmillement) est un trouble de la sensibilité, désagréable et non douloureux, donnant la sensation de palper du coton, et pouvant s accompagner d une anesthésie (disparition plus ou moins importante de… … Wikipédia en Français
Cheval dans les mines — Hommes transportant le charbon de leurs mines avec l aide d un équidé … Wikipédia en Français
Personnages fictifs dans les Simpson — Liste des personnages des Simpson Les personnages des Simpson présentent une importante diversité, avec en premier plan la famille Simpson : Homer, père de famille aimant et amoureux mais également fainéant, inconscient, stupide et immature … Wikipédia en Français
Animaux Dans Les Simpsons — Liste des personnages des Simpson Les personnages des Simpson présentent une importante diversité, avec en premier plan la famille Simpson : Homer, père de famille aimant et amoureux mais également fainéant, inconscient, stupide et immature … Wikipédia en Français
Animaux dans Les Simpson — Liste des personnages des Simpson Les personnages des Simpson présentent une importante diversité, avec en premier plan la famille Simpson : Homer, père de famille aimant et amoureux mais également fainéant, inconscient, stupide et immature … Wikipédia en Français
Animaux dans Les Simpsons — Liste des personnages des Simpson Les personnages des Simpson présentent une importante diversité, avec en premier plan la famille Simpson : Homer, père de famille aimant et amoureux mais également fainéant, inconscient, stupide et immature … Wikipédia en Français
Animaux dans les Simpson — Liste des personnages des Simpson Les personnages des Simpson présentent une importante diversité, avec en premier plan la famille Simpson : Homer, père de famille aimant et amoureux mais également fainéant, inconscient, stupide et immature … Wikipédia en Français
Animaux dans les simpsons — Liste des personnages des Simpson Les personnages des Simpson présentent une importante diversité, avec en premier plan la famille Simpson : Homer, père de famille aimant et amoureux mais également fainéant, inconscient, stupide et immature … Wikipédia en Français
Interdiction de fumer dans les véhicules particuliers — L interdiction de fumer dans les voitures à personnes peut être considérée de deux points de vue : Sommaire 1 Sécurité routière 2 Tabagisme passif 3 Feux de forêt … Wikipédia en Français
Cheval dans les mythes et légendes — Symbolique du cheval Cet article traite des chevaux dans les mythes et les légendes. Pour les chevaux issus d œuvres de fiction, voir Cheval de fiction Bellerophon chevauc … Wikipédia en Français