-
41 plat
plat1〈 het〉♦voorbeelden:————————plat2♦voorbeelden:een korte platte neus • un nez épatéeen plat vlak • une surface planeplat op de buik • à plat ventre〈 figuurlijk〉 iemand plat krijgen • arriver à retourner qn.de patiënt moet twee weken plat • le malade doit garder le lit pendant deux semainesplat op de grond vallen • s'aplatir de tout son longplatte taal • un langage vulgairezich plat uitdrukken • s'exprimer grossièrement7 ik ben er plat voor • je suis pour à 100 % -
42 pot
8 [Algemeen Zuid-Nederlands][glas] pot♦voorbeelden:een pot verf • une boîte de peintureeen glazen pot • un bocaldat rijst de pot uit • ça dépasse les bornes2 hij kan (me) de pot op! • 〈 hij kan verrekken〉 il peut aller se faire voir!; 〈 daar komt niets van in〉 il peut toujours courir!〈 figuurlijk〉 buiten de pot, het potje piesen • 〈 overspel〉 donner un coup de canif dans le contrat 〈 iets ongeoorloofds〉een kind op de pot zetten • mettre un enfant sur le potvoor de pot zorgen • faire bouillir la marmitede pot verteren • manger la cagnotteeen pot pakken • prendre un pot¶ dat is één pot nat • 〈 komt op hetzelfde neer〉 c'est du pareil au même; 〈 van personen〉 c'est bonnet blanc et blanc bonnet -
43 stellen
1 [algemeen] mettre2 [in de gewenste stand brengen] régler3 [doen, uiten; voorschrijven] faire5 [beweren] affirmer6 [+ op][begroten] estimer (à)♦voorbeelden:stel, dat dit zo is • supposons qu'il en soit ainsi5 wat stelde hij daar zoëven? • qu'est-ce qu'il vient d'affirmer?iets als onwaarschijnlijk stellen • considérer qc. comme très peu vraisemblableik kan het hier niet alleen stellen • je n'y arriverai pas tout seulhet niet kunnen stellen zonder iemand, iets • ne pas pouvoir se passer de qn., de qc.〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 zich in iets stellen • se résigner à qc.het goed stellen • aller biengoed stellen • avoir un bon stylehoe is het gesteld met zijn vrouw? • comment va sa femme?zijn eigen belang hoger stellen dan dat van een ander • faire passer ses propres intérêts avant ceux des autreshet is niet zo best met hem gesteld • ça ne va pas très bien pour luiveel te stellen hebben met iemand, iets • avoir fort à faire avec qn., qc. -
44 stroom
♦voorbeelden:veel stroom gebruiken • consommer beaucoup d'électricitéstroom uitschakelen • couper le courantonder stroom staan • être sous tensiontegen de stroom in lopen • aller à contre-courantmet de stroom meegaan • suivre le mouvementin, bij stromen • à flotsde stroom valt uit • il y a une panne de courant -
45 toch
1 [desondanks] cependant2 [eigenlijk] au fond3 [inderdaad] effectivement4 [ter versterking van een uitspraak; uitdrukking van schrik, verbazing, ongeduld] donc5 [nu eenmaal] de toute façon6 [om aan te geven dat men bevestiging verwacht] non?7 [immers] en effet8 [per slot van rekening] en fin de compte♦voorbeelden:1 hoe graag ik ook zou gaan, ik blijf toch thuis • quelle que soit mon envie d'y aller, je resterai quand même à la maison2 nee hoor, of ja, toch wel • non, non, ou plutôt, oui3 toch maar goed dat hij met hem is meegegaan • effectivement, c'est heureux qu'il l'ait accompagné4 jongen toch, hoe kan je dat nou doen! • mais enfin, comment peux-tu faire une chose pareille!waar blijven ze toch? • mais où sont-ils donc?zij had me toch een wagen! • elle avait une de ces voitures!kom toch binnen • entrez doncwaar was je toch? • mais où donc étais-tu?het wordt toch niks • cela ne donnera rien de toute façon6 dat is toch belachelijk? • mais c'est se moquer du monde!ja toch? • non?nee toch? • c'est pas vrai!8 dat pand is toch nog verkocht • finalement, cet immeuble a été vendu -
46 uitgaan
1 [naar buiten, van huis gaan] sortir (de)2 [doven] s'éteindre3 [+ van][als uitgangspunt nemen] partir (de)4 [+ van][verspreid worden] émaner (de)5 [+ van][georganiseerd worden] être organisé (par)6 [+ op][eindigen] se terminer (par, en)♦voorbeelden:het huis uitgaan • quitter la maisonde uitgaande post • le courrier sortantvan uitgaan houden • aimer les sortiesop verkenning uitgaan • aller en reconnaissance3 ervan uitgaande dat … • partant du principe que …van een veronderstelling uitgaan • partir d'une hypothèselaten we uitgaan van een gezin van 4 personen • prenons une famille de 4 personnesdeze verklaring gaat uit van het ministerie • cette déclaration émane du ministèrede Franse werkwoorden die op -er uitgaan • les verbes français qui se terminent en -er -
47 weglopen
1 [naar elders gaan] s'en aller2 [heengaan en niet terugkomen, deserteren] s'enfuir3 [wegvloeien] couler4 [+ met][veel ophebben met] être entiché (de)♦voorbeelden:dat loopt niet weg • cela ne presse paskwaad weglopen uit een vergadering • quitter une réunion en claquant la porteuit dienst weglopen • déserterweglopen zonder te betalen • partir sans payer -
48 wel
wel11 [algemeen] bien2 [om een ontkenning tegen te spreken]si3 [weliswaar] il est vrai que♦voorbeelden:1 dat is wel wenselijk • espérons-le!ik ben niet wel • je ne suis pas bienhet bevalt me hier wel • je me plais bien icimen moet hem wel bewonderen • on ne peut pas ne pas l'admirerhij durft wel • il ne manque pas de toupet‘hoe is het ermee?’ ‘het gaat wel’ • ‘comment ça va?’ ‘couci-couça’als ik het wel heb • si je ne me trompedat kan wel • cela se peuthij komt wel • il viendra, croyez-moiu kunt wel gaan • vous pouvez disposerje lijkt wel gek • tu n'es pas un peu fou, non?dat mag wel • c'est permishij voelt zich niet wel • il ne se sent pas bienweet je wel wie je voor je hebt? • savez-vous à qui vous parlez?ik wil best wel • je ne dis pas nonhij zal nu wel vertrokken zijn • il doit être parti maintenantzeg dat wel! • à qui le dis-tu!je zult wel denken … • tu dois te demander ce que cela signifie …wel degelijk • absolumenthij is wel eens ziek • il lui arrive d'être maladeik zou u wel eens op mijn plaats willen zien • je voudrais vous y voirwel nee! • mais non!dat zullen wij nog wel eens zien • c'est ce qu'on verramet mijn jas kom ik de winter nog wel door • mon manteau fera encore l'hiverwel te rusten! • bonne nuit!wel zeker! • que si!ik hoop van wel • j'espère (bien)niet(es)! wél(les) • non! si!het kan er wel mee door • ça peut allerdat zal wel niet • sans doute que nonze zal wel ziek zijn • elle est sans doute maladehij redt zich wel • il s'en sortira (bien)het gaat wel weer over • ça passerawij vermaken ons wel hoor! • on s'amuse, ne vous en faites pas!ik heb hem wel drie jaar niet gezien • ça fait bien trois ans que je ne l'ai (pas) vuwat moet dat wel niet kosten • ça ne doit pas être pour rien3 hij is wel rijk, maar niet gelukkig • s'il est riche, il n'en est pas heureux pour autantJaap heeft het wel gezegd, maar … • il est vrai que Jacques l'a dit, mais …dát wel • ça oui¶ dat was me het dagje wel! • quelle journée!dat dacht ik wel • je m'en doutaisnee, wat denk je wel! • non, mais des fois!die minuut leek wel een uur • cette minute a duré une heurewat een rotweer, we treffen het wel • quel sale temps, on n'a pas de veine!dat wist ik wel • je le savais (bien)zie je nu wel • (tu vois,)je te l'avais bien ditdat komt wel eens voor • ça arrive parfoisheb je wel eens Japans gegeten? • est-ce que tu as déjà mangé japonais?zo is het wel genoeg • en voilà assezdank u wel • merci (bien)————————wel21 eh (bien)!♦voorbeelden:1 wel allemachtig! • (sacré) nom d'une pipe!wel? wat zeg je daarvan? • eh bien, qu'en dis-tu?wel, wel! • tiens, tiens!wel nee! • mais non! -
49 wil
♦voorbeelden:met de beste wil van de wereld • avec la meilleure volonté du mondezonder eigen wil • sans volontézij heeft een eigen wil • elle sait ce qu'elle veutzijn goede wil tonen • faire acte de bonne volonté(mensen) van goede wil • (les hommes) de bonne volontéhet is de goede wil die telt • c'est l'intention qui comptemet een beetje goeie wil gaat het best • avec un peu de bonne volonté ça iramoeders wil is wet • ±ce que femme veut, Dieu le veuteen stalen wil • une volonté de fereen sterke wil hebben • avoir de la volontéde vrije wil • le libre arbitreiets uit (eigen) vrije wil doen • faire qc. de son plein gréiemands wil doen • faire la volonté de qn.uw wil geschiede • que ta volonté soit faite(voor) elk wat wils • il y en a pour tous les goûtshet gebeurde buiten zijn wil (om) • cela arriva malgré luialleen de wil om te leven redde de patiënt • seule la volonté de vivre sauva le maladede wil om te leren • le goût d'apprendretegen de wil van iemand ingaan • aller contre la volonté de qn.iets tegen zijn wil doen • faire qc. contre son gréiets tegen iemands wil doen • passer outre à la volonté de qn.ter wille van • pour l'amour dewil tot verandering • volonté de changement -
50 zee
♦voorbeelden:een zee van mensen • une marée humaineeen zee van woorden • un torrent de paroleskalme zee • mer calmede Middellandse Zee • la (mer) Méditerranéeruwe, woelige zee • mer agitéein volle, open zee • en pleine meraflopende zee • marée descendantezee kiezen • gagner le largewassende, opkomende zee • marée montanteaan zee • au bord de la mermet iemand in zee gaan • s'engager dans une affaireover zee • outre-merover, ter zee • par, sur merde zeven zeeën bevaren hebben • avoir roulé sa bossegeen zee gaat hem te hoog • il ne recule devant rien -
51 aan
aan11 [m.b.t. kleding] mis2 [in werking] en fonctionnement3 [brandend] allumé♦voorbeelden:daar heeft zij niets aan • cela ne lui sert à riendaar ben ik nog niet aan toe • je n'en suis pas encore làhij moet er aan • 〈 het onderspit delven〉 il aura le dessous; 〈 het ontgelden〉 il devra payer les pots cassés; 〈 dood〉 il faudra le supprimerzij is er aan toe • 〈 gaat beginnen〉 elle est prête à commencer; 〈 heeft het nodig〉 elle en a vraiment besoiner beroerd aan toe zijn • aller maldat is maar net aan • c'est tout justedaar is niets van aan • il n'en est rienrustig aan! • doucement!zij weet niet waar zij aan toe is • elle ne sait pas à quoi s'en tenirzo zoetjes aan • tout doucementdaar is niets, weinig aan • 〈 gemakkelijk〉 ce n'est pas (bien) difficile; 〈 oninteressant〉 ce n'est pas (très) intéressant; 〈 niet stuk〉 l'objet n'est pas (tellement) abîméaan vakantie toe zijn • avoir besoin de vacanceswe zijn aan hoofdstuk drie toe • nous en sommes au chapitre trois→ link=boot boot————————aan2〈 voorzetsel〉1 [algemeen]à2 [tengevolge van; wat betreft] de♦voorbeelden:doen aan • faire (qc.), pratiquer (qc.)aan het werk gaan • se mettre au travaildat is aan het toenemen • cela va (en) augmentanthet is aan mij er voor te zorgen dat … • c'est moi qui dois veiller à ce que …hoe kom je aan dat spul? • où as-tu déniché cela?dat ligt aan haar • 〈 het ligt in haar macht〉 cela dépend d'elle; 〈 het is haar schuld〉 c'est de sa fautesterven aan een ziekte • mourir d'une maladieaan de Maas • sur la Meuseaan zee • au bord de la merhij gaf het pakje aan de bode • il donna le paquet au messagerhij wil niet aan een auto • il ne veut pas de voitureaan de haven wonen • habiter le quartier du portaan het lezen • en train de lire→ link=twee twee -
52 af
afI 〈 bijwoord〉1 [m.b.t. een verwijdering] de2 [m.b.t. het uitgangspunt] à partir de3 [m.b.t. tijd] depuis4 [m.b.t. een nadering] vers♦voorbeelden:af en aan lopen • aller et veniraf en toe • de temps en tempseen eindje van de weg af • à une certaine distance de la route〈 figuurlijk〉 van iemand af zijn • être débarrassé de qn.van elkaar af zijn • être séparéje bent nog niet van me af • tu auras de mes nouvellesvan de brug af (gerekend) het derde huis • la troisième maison à partir du pontop de minuut af • exactement〈m.b.t. dier〉 af! • couché!iemand te vlug af zijn • être plus rapide que qn.II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [afgemat] éreinté2 [afgewerkt; uit] fini3 [sport en spel] éliminé♦voorbeelden: -
53 aflopen
1 [weglopen] s'éloigner (de)2 [+ op][zich haastig begeven naar] se hâter d'aller (vers)4 [m.b.t. wekkers] sonner5 [wegstromen] s'écouler (de)7 [zich naar beneden uitstrekken] être en pente8 [ergens afgaan] se détacher (de)♦voorbeelden:1 niet van je plaats aflopen! • ne quitte pas ta place!de afgelopen nacht • la nuit dernièregoed aflopen • bien se terminerslecht aflopen • mal tournerhet loopt af met hem • sa fin approchehoe is het met die zaak afgelopen? • comment s'est terminée cette affaire?7 de rivier loopt hier sterk af • ici, la rivière a une forte penteeen aflopende weg • un chemin qui descendII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [doorlopen] parcourir♦voorbeelden:2 in hoeveel tijd kan men die afstand aflopen? • combien de temps faut-il pour parcourir cette distance? -
54 beroep
♦voorbeelden:een beroep uitoefenen • exercer une professionmevrouw C., van beroep journaliste • madame C., journaliste (de profession)hij is verpleegkundige van beroep • il est infirmiereen beroep doen op iemand, iets • faire appel à qn., qc.in (hoger) beroep gaan • aller en appel -
55 bezoek
♦voorbeelden:1 een bezoek afleggen • faire une visite (à qn.)een bezoek bij iemand brengen • rendre visite à qn.bezoek hebben • avoir du mondebezoek krijgen • recevoir du mondeop bezoek gaan • aller en visite (chez qn.) -
56 doel
♦voorbeelden:zijn doel bereiken • parvenir à ses finseen doel najagen • chercher à atteindre un butzich een doel stellen • s'assigner un butzijn doel voorbijschieten • manquer son butzijn doel voorbijstreven • passer à côté du buthij was het doel van bespotting • il servait de cible aux railleriesin het doel staan • se trouver dans le(s) but(s)met dat doel • dans ce butrecht op zijn doel afgaan • aller droit au butzonder doel rondlopen • errer sans but -
57 doen
doen1〈 het〉♦voorbeelden:¶ iemands doen en laten • les faits et gestes de qn.uit zijn gewone doen zijn • ne pas être dans son assiettein goeden doen zijn • vivre dans l'aisanceergens mee van doen hebben • avoir à voir dans qc.voor hun doen • pour euxdat is geen doen • ça n'est pas faisable————————doen21 [algemeen] faire2 [ergens plaatsen; ook m.b.t. tijdsduur] mettre3 [+ het][gewenste (uit)werking hebben] faire♦voorbeelden:1 iemand iets cadeau doen • faire cadeau de qc. à qn.die toeristen deden Europa in 7 dagen • ces touristes ont fait l'Europe en 7 joursze doet het erom • elle le fait exprèsde kamer doen • faire le ménageeen oproep doen • faire un appelgewichtig doen • faire l'importantiemand doen begrijpen dat … • faire comprendre à qn. que …wat heeft dat kind gedaan? • qu'est-ce qu'il a fait de mal, ce petit?het is met hem gedaan • c'en est fait de luinu is het gedaan • c'est la fin de toutiets gedaan weten te krijgen • obtenir qc. (de qn.)als je het dan toch moet doen … • tant qu'à faire …roken doet hij niet • il ne fume pasdoen toenemen • augmenterdat wordt altijd zo gedaan • c'est l'habitudedat doet men niet • cela ne se fait pasik doe het • d'accordhet deed me niets • ça ne m'a rien faitwat doet die man (voor de kost)? • que fait cet homme (dans la vie)?moet je wat doen? • tu dois aller quelque part?zo'n ervaring doet je wat • une expérience comme ça, ça (te) fait quelque choseal doende leert men • en faisant, on apprendwat moet ik daarmee doen? • qu'est-ce que vous voulez que j'en fasse?u zou er beter aan doen uw mond te houden • vous feriez mieux de vous taireik doe er twee uur over • je mets deux heures (à <+ onbepaalde wijs>); 〈m.b.t. werk ook〉 je le fais en deux heureszout erbij doen • ajouter du seldat doet mij goed • cela me fait du bienheb ik daar kwaad aan gedaan? • est-ce que j'ai mal fait?lief doen • se montrer aimablehij heeft het meer gedaan • il n'en est pas à son coup d'essaizij deed niets dan praten • elle n'a fait que parlerverstandig doen • agir de façon raisonnablevreemd doen • avoir un comportement bizarrehij zingt beter dan hij vroeger deed • il chante mieux qu'avantzij doen niets aan hun geloof • ils ne sont pas pratiquantsaan de slanke lijn doen • faire un régime (amaigrissant)aan sport doen • faire du sporthij doet in textiel • il est dans le textilehij doet lang over dat boek • il met du temps à lire ce livreveel te doen hebben • avoir beaucoup à fairein die stad is veel te doen • dans cette ville on peut faire un tas de chosesniet weten wat te doen • ne savoir que fairedat is te doen • c'est faisableer is veel over te doen geweest • cela a fait du bruitkunt u iets voor hem doen? • pouvez-vous (faire) qc. pour lui?je doet maar! • (tu) fais ce que tu veux!2 iets in zijn zak doen • mettre qc. dans sa pochedie poster doet het daar goed • cette affiche fait bien à cet endroithet zijn onze programma's die het hem doen • c'est la qualité de nos programmes qui fait notre succèsde kleur doet het hem • tout est dans la couleurik doe het ermee • avec ça, j'arrive à m'en tirerhij kan het ermee doen • ça lui apprendrahet moeten doen met … • devoir se contenter de …ik kan er niets aan doen • je n'y peux rienkan ik er iets aan doen! • qu'est-ce que tu veux que j'y fasse!er het zwijgen toe doen • préférer se tairedat doet er niets toe • cela ne fait rienmet iemand te doen hebben • 〈 ruzie〉 avoir un compte à régler avec qn.; 〈 medelijden〉 avoir pitié de qn.met iemand te doen krijgen • avoir affaire à qn.het is hem te doen om • ce qu'il veut, c'esthet is me niet om het geld te doen • ce n'est pas pour ce que ça me rapportezich aan iets te goed doen • se régaler de qc. 〈 ook figuurlijk〉 -
58 doorgaan
1 [verder gaan] avancer2 [voortgaan met een handeling] continuer (qc.; à, de faire qc.)3 [voortduren] continuer4 [door een ruimte, opening gaan] passer5 [plaatsvinden] avoir lieu6 [ingaan op] approfondir (qc.)7 [+ voor][aangezien worden voor] passer (pour)♦voorbeelden:tot het uiterste doorgaan • aller jusqu'au bout2 hij gaat maar door! • il n'arrête pas!laten we daar niet over doorgaan • n'insistons pasals het zo doorgaat • si ça continue comme çadat gaat in één moeite door • autant le faire tout de suitehet project gaat niet door • le projet a été abandonnéop een zaak doorgaan • approfondir une affaire -
59 een zaak die verstrekkende gevolgen kan hebben
een zaak die verstrekkende gevolgen kan hebbenDeens-Russisch woordenboek > een zaak die verstrekkende gevolgen kan hebben
-
60 een zaak tot op de bodem uitspitten
een zaak tot op de bodem uitspittenDeens-Russisch woordenboek > een zaak tot op de bodem uitspitten
См. также в других словарях:
aller — 1. (a lé) v. n. et irrég. Je vais ou je vas (celui ci est beaucoup moins usité que je vais, qui est seul admis dans la forme interrogative : où vais je ?), tu vas, il va, nous allons, vous allez, ils vont ; j allais ; j allai ; j irai ; j… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
aller — ALLER. v. n. Je vais, ou je vas, tu vas, il va; nous allons, vous allez, ils vont. J allois. Je suis allé. J allai. J irai. J irois. Va. Que j aille. Que j allasse. Allant. Allé. Se mouvoir, se transperter d un lieu à un autre. Aller vîte. Aller… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
Une femme d'honneur — Une femme d’honneur Genre Série policiere,drame Créateur(s) Éric Kristy Pays d’origine France Chaîne d’origine TF1 No … Wikipédia en Français
Aller (Rivière Allemande) — Pour les articles homonymes, voir Aller. Aller Caractéristiques … Wikipédia en Français
Aller (riviere allemande) — Aller (rivière allemande) Pour les articles homonymes, voir Aller. Aller Caractéristiques … Wikipédia en Français
aller — 1. aller [ ale ] v. <conjug. : 9> • aler XIe; alare VIIIe; réduction mal expliquée du lat. ambulare, syn. de ire « aller » dans la langue fam.; fut. et condit., du lat. ire; vais, vas, vont, du lat. vadere I ♦ V. intr. A ♦ Marque le… … Encyclopédie Universelle
ALLER — v. n. ( Je vais ou je vas, tu vas, il va ; nous allons, vous allez, ils vont. J allais. Je suis allé. J allai. J irai. J irais. Va. Que j aille. Que j allasse. Allant. Allé. L expression Je vas ne s emploie que rarement, et dans le langage… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
ALLER — v. intr. Se mouvoir, se transporter; être mû, transporté d’un lieu à un autre. Il s’applique aux personnes et aux choses et s’emploie soit seul.¸Ne faire qu’aller et venir. Marchez, allez donc. Ce pauvre homme ne peut plus aller, tant il est… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
aller — v.i. Déféquer : Je trouve que le petit va beaucoup. / Aller à. Se dit pour « aller chez » : Aller au coiffeur. / Aller en. Se dit pour « aller à » : Aller en bicyclette. / Aller avec, accompagner : Il y a une clef qui va avec. Aller avec une… … Dictionnaire du Français argotique et populaire
aller — I. Aller, Ambulare, Ingredi, Incedere, Ire, Iter facere, Obire, Pergere, Proficisci, Vadere. S en aller, Auferre se, Abire, Discedere, Abscedere, Digredi. Il commence à aller à Phavorinus, Pergit ire ad Phauorinum. Qui doit aller, Iturus. Je te… … Thresor de la langue françoyse
Aller (rivière allemande) — 52° 06′ 09″ N 11° 14′ 01″ E / 52.1025, 11.2337 … Wikipédia en Français