-
61 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen -
62 obscénité
obscénité [opseenietee]〈v.〉1 obsceniteit ⇒ onzedelijkheid, schaamteloosheidf1) obsceniteit, onzedelijkheid2) vuile taal -
63 omettre
-
64 oui
oui, maisja, maar————————oui1 [wie]〈m.〉♦voorbeelden:————————oui2 [wie]〈 bijwoord〉1 ja 〈 bevestiging, toestemming〉2 echt waar? ⇒ werkelijk?, niet waar?♦voorbeelden:croire que oui • geloven van welah oui, alors! • o ja, nou!eh bien oui • dat kun je denkenque oui • nou en ofmais oui • ja natuurlijkoui, mais • ja, maarsi oui • zo jam, advja -
65 ouvrir
ouvrir [oevrier]1 opengaan3 beginnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ouvrir un chemin • een weg aanleggen〈 informeel〉 ouvrir la lumière, le gaz • het licht, het gas aandoenouvrir l'oeil • oplettenouvrir un passage à qn. • een weg voor iemand banenouvrir la porte à • de deur openzetten voor, mogelijk makenouvrir la radio • de radio aanzettenouvrir un robinet • een kraan opendraaienouvrir les yeux à qn. • iemand de ogen openen1 opengaan ⇒ geopend worden, beginnen♦voorbeelden:il s'est ouvert à son amie • hij heeft zijn hart bij zijn vriendin uitgestorts'ouvrir le crâne en tombant • een gat in zijn hoofd vallens'ouvrir les veines • z'n polsen opensnijden1. v1) opengaan2) uitkomen (op), uitzien (op)3) beginnen5) beginnen2. s'ouvrirv1) opengaan, beginnen2) uitzien (op) -
66 parler
parler1 [paarlee]〈m.〉————————parler2 [paarlee]♦voorbeelden:1 parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuterensavoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebbenparler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelenparler crûment • geen blad voor de mond nemengénéralement parlant • in het algemeen (gesproken)parler mal de qn. • kwaad over iemand sprekenqu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horenn'en parlons plus • zand erovervoilà qui est parler • zo mag ik het horen!parler à qn. • met, tegen iemand pratenparler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisterentrouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heefton parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteitles faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelfparlez-moi de cela • praat me daar niet van〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?sans parler de • om nog maar te zwijgen vanil parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaanparler pour qn. • voor iemand pleiten〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken♦voorbeelden:parler le français • Frans kunnen spreken1 met elkaar, in zichzelf pratenv1) spreken (over), praten (over)2) bieden [kaarten] -
67 perdre
perdre [perdr]2 afnemen ⇒ verminderen, zwakker worden♦voorbeelden:y perdre • erop achteruitgaanperdre sur une marchandise • verlies lijden op een artikelII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verliezen ⇒ kwijtraken, erbij inschieten2 verspillen ⇒ verknoeien, verspelen3 ruïneren ⇒ te gronde richten, in zijn goede naam aantasten♦voorbeelden:sans perdre une syllabe • zonder ook maar één woord te missenn'avoir rien à perdre, mais tout à gagner • nee heb je, ja kun je krijgentu ne le connais pas? tu n'y perds rien • ken je hem niet? daar mis je niets aanperdre de vue • uit het oog verliezen2 vous ne perdez rien pour attendre! • u komt heus nog wel aan uw trekken!vous n'auriez pas un instant à perdre? • hebt u niet een ogenblikje voor me?♦voorbeelden:v1) verliezen2) afnemen, zwakker worden3) lekken4) vloeien [vrouw]5) kwijtraken6) verspillen7) ruïneren -
68 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
69 placer
placer [plaasee]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, situeren2 plaatsen ⇒ een plaats geven, naar zijn plaats brengen5 verkopen ⇒ afzetten, verhandelen♦voorbeelden:placer ses espérances en qn. • zijn hoop op iemand vestigenje place cet auteur parmi les plus grands • ik reken deze schrijver tot de allergrootsten♦voorbeelden:se placer parmi les premiers • bij de eersten horen1. v1) plaatsen4) verkopen, afzetten2. se placerv1) plaats nemen4) werk vinden -
70 plein
plein1 [plẽ]〈m.〉1 (het) vol zijn ⇒ volheid, (het) gevuld zijn2 maximum ⇒ grens, limiet♦voorbeelden:plein de la mer • vloedtrain qui roule à plein • volledig bezette treinen plein • preciesla bombe est tombée en plein sur la gare • de bom is precies op het station gevallenle candidat a fait le plein de ses voix • de kandidaat heeft alle mogelijke stemmen binnengehaald————————plein2 [plẽ]2 volkomen ⇒ volledig, geheel♦voorbeelden:une femelle pleine • een drachtig wijfjeune journée pleine • een drukke dagvisage plein • vollemaansgezichtplein à craquer • propvolêtre plein de qc. • vol zijn van ietsau sens plein du mot • in de volle zin van het woord————————plein3 [plẽ]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 vol(op) ⇒ veel, plenty♦voorbeelden:sonner plein • een volle klank hebbentout plein • uiterstc'est mignon tout plein • het is hartstikke leukavoir plein d' argent • geld zat hebbentout plein de • hartstikke veel→ botte1. adj1) vol (met), gevuld (met)2) massief3) volkomen, volledig2. advvolop, veel -
71 prêcher
prêcher [presĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanraden ⇒ aanbevelen, aanprijzen, preken♦voorbeelden:v1) preken2) aanraden -
72 promesse
promesse [prommes]〈v.〉1 belofte ⇒ toezegging, woord♦voorbeelden:promesse sur parole • gentleman's agreement, herenakkoordle peuple de la promesse • het uitverkoren volk, de jodenjeune homme plein de promesses • veelbelovende jongemanmanquer à sa promesse • zijn belofte niet nakomense ruiner en promesses • veel beloven en niets doenf1) belofte2) promesse [handel] -
73 prononcer
prononcer [pronnõsee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:il prononce bien • hij heeft een goede uitspraakprononcer de manière indistincte • onduidelijk spreken1 zich uitspreken ⇒ beslissen, stelling nemen3 duidelijker, sterker wordenv1) uitspraak doen, vonnissen2) beslissen3) uitspreken, wijzen [vonnis]4) zeggen -
74 propre
propre1 [propr]〈m.〉1 kenmerk ⇒ eigenschap, (het) kenmerkende♦voorbeelden:c'est du propre! • dat is me (ook) wat moois!mettre au propre • in het net schrijvença sent le propre! • wat ruikt het hier fris!c'est un propre à rien • hij deugt nergens voorau propre • in de eigenlijke betekenis————————propre2 [propr]2 schoon ⇒ netjes, milieuvriendelijk4 netjes ⇒ fatsoenlijk, verzorgd♦voorbeelden:nom propre • eigennaamson propre nom • z'n eigen naamau sens propre • letterlijk2 cigarette propre • ‘gezonde’ sigaretavoir les mains propres • schone handen hebbenusine propre • ‘schone’, milieuvriendelijke fabriekpropre à rien • nergens voor deugendnous voilà propres! • nu zitten we met de gebakken peren!1. m1) kenmerk, eigenschap2) eigendom2. adj1) kenmerkend, typisch (voor)2) schoon3) geschikt, bekwaam4) netjes, fatsoenlijk -
75 radical
radical [raadiekaal],radicaux [raadiekoo]1 radicaal ⇒ totaal, ingrijpend, grondig♦voorbeelden:1. m (f - radicale) 2. = radicale; radicaladj1) radicaal, ingrijpend, drastisch -
76 rampe
rampe [rãp]〈v.〉1 helling ⇒ hellend vlak, hellende rijstrook♦voorbeelden:rampe de chargement • platform voor laden en lossen, laadbrugmot qui passe la rampe • woord dat zijn uitwerking niet mistne pas passer la rampe • niet uit de verf komenf1) helling2) trapleuning3) voetlicht4) lanceerbaan -
77 reculer
reculer [rəkuulee]1 achteruitgaan ⇒ achteruitlopen, -rijden, terugwijken2 terrein verliezen ⇒ teruggaan, achteruitgaan♦voorbeelden:reculer pour mieux sauter • een afwachtende houding aannemen, toegeven om later meer te vragenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 achteruit-, terugzetten ⇒ achteruit-, terugplaatsen♦voorbeelden:1 reculer les frontières • de grenzen verleggen, uitbreidenv2) terugdeizen (voor), terugschrikken4) uitstellen -
78 réputé
réputé (pour) [reepuutee]1 beroemd (om, vanwege) ⇒ vermaard (om, vanwege)♦voorbeelden:adj -
79 restreint
restreint (à) [restrẽ]♦voorbeelden:adj(à) beperkt (tot), nauw -
80 second
second [səgõ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 tweede♦voorbeelden:de seconde main • uit de tweede handhabiter au second • op de tweede (etage) wonenle second • de tweede man, rechterhand, assistent1. m2) rechterhand, assistent3) eerste stuurman [schip]2. adj1) tweede2) andere
См. также в других словарях:
woord — woord, woorld, woory(e etc., obs. ff. word, world, worry v., etc … Useful english dictionary
Woord — Wort, Wörter … Hunsrückisch-Hochdeutsch
woord — wortu … Woordenlijst Sranan
Haus Woord — in Bocholt Das Haus Woord in Bocholt wurde zwischen 1792 und 1795 im klassizistischen Stil von Amtsrentmeister Josef von Raesfeld erbaut, dessen Nachfahre Bernhard von Raesfeld es 1827 an den Bocholter Textilfabrikanten Ludwig Schwartz verkaufte … Deutsch Wikipedia
Arkprijs van het Vrije Woord — The Arkprijs van het Vrije Woord (E: Ark Prize of the Free Word) is a symbolic award which was created in 1951 by Herman Teirlinck and the editorial team of the Nieuw Vlaams Tijdschrift to counteract ideologically driven restrictions on the… … Wikipedia
Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld — (Persönlichkeiten im Königreich der Niederlande in Wort und Bild) ist ein niederländisches Personenlexikon, das 1938 im Amsterdamer Verlag Van Holkema Warendorf erschien. Es beinhaltet auf fast 1.750 Seiten etwa 6.000 Porträts zeitgenössischer… … Deutsch Wikipedia
woorld — woord, woorld, woory(e etc., obs. ff. word, world, worry v., etc … Useful english dictionary
woory — woord, woorld, woory(e etc., obs. ff. word, world, worry v., etc … Useful english dictionary
woorye — woord, woorld, woory(e etc., obs. ff. word, world, worry v., etc … Useful english dictionary
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
't Mariacransken — ’t Mariacranske(n)[1] est une chambre de rhétorique, constituée à Bruxelles en 1507. Sommaire 1 Historique 1.1 1507 1585 : Fondation et époque de la réforme protestante … Wikipédia en Français